Jan Cobbaert, ‘Improvisatie’, olie op doek, 1982.
duikt de menselijke figuur en vooral het spelende kind weer op. Kinderen, die spelen met ballonnetjes, boten of treinen worden in allerlei curven gevangen.
De Cobrabeweging, die in 1948 te Parijs werd opgericht en eveneens een sterke nadruk legde op de kinderlijke uitdrukking, vertoonde belangrijke overeenkomsten met de persoonlijke zoektochten van Jan Cobbaert. Het spreekt vanzelf dat de Leuvense kunstenaar zich hiertoe aangetrokken voelde, want hij herkende onmiddellijk zijn eigen artistieke ambities in deze werken. Tevens ontdekte hij ook een verwantschap met de Art Brut van Jean Debuffet.
Vooral in de jaren vijftig kan Jan Cobbaert doorbreken met zijn eigen, thans bekende stijl, die hem tal van prijzen en onderscheidingen zal opleveren. Het verlies van een kind en enkele jaren later van zijn vrouw zijn er de oorzaak van dat hij een tijdje niet produktief is. De catharsis leidt tot een zelfzekere vormgeving en een meer uitbundig koloriet. Deze heldere kleuren worden telkens omvat door een dikke zwarte omlijning.
Maar Jan Cobbaert experimenteert ook met andere uitdrukkingsmiddelen. Hij maakt smeedijzeren sculptures, bakt keramiek in zijn eigen oven, streeft in zijn gouaches, aquarellen en pentekeningen ook weer naar de spontaniteit van de kindertekening, terwijl zijn steendrukken en zeefdrukken weer meer open van compositie blijken.
In de schilderijen van de laatste jaren streeft hij duidelijk naar verinnerlijking. Een tweede huwelijk en de geboorte van een kleinkind, hebben hem nieuwe vreugden geschonken. Jan Cobbaert schildert niet langer zijn eigen verloren kind. De nog steeds geëngageerde kunstenaar schildert nu het kind als algemeen menselijk thema. De achtergrond van gesloten kamers, met de ramen en het speelgoed als stille getuigen, is nu vervaagd. De constructie is tevens dynamischer geworden. De diepe droefheid, maar ook de vrolijke uitgelatenheid in heftige kleuruitbarstingen, hebben plaats gemaakt voor een rustige mijmering en een ernstig aftasten naar een diepere gevoelsgeladenheid. De omtrekken zijn nadrukkelijk, maar toch spelenderwijs aangebracht. Ook komt een zekere argeloosheid nog tot uiting in de ronde bologen, waarmee deze kinderen ons bekijken. Blauw, grijs en rood vormen de hoofdtonen in deze kinderwereld, waarin soms ironie en zelfs humor naar voren treden, maar vaak ook weemoed, zonder echter ooit tot pathetiek te leiden. Zo blijft elk schilderij van Jan Cobbaert onmiddellijk herkenbaar en dit is geen klein compliment voor een kunstschilder. Jan Cobbaert heeft inderdaad een eigen vormentaal gevonden, die men gerust naast die van Corneille of Lucebert mag tonen. Zijn erkenning bleef echter veel langer uit. Hij is het slachtoffer van zijn eigen bescheidenheid geworden.
Willem M. Roggeman