bus te vervullen kreeg als deskundige in landmeting en waterschap. Af en toe doet zijn veelzijdigheid denken aan die van Leonardo da Vinci, minder aan die van Simon Stevin. Pourbus was duidelijk geen man van het voorbeeldloze experiment of van het avontuur. Paul Huvenne, auteur van de onvolprezen cataloog, noemt hem overigens ‘een respectabel burger met het imago van een conformist’. Daarmee is het raadsel van zijn opleiding, speciaal in de technische materie, niet opgelost. Men weet ongeveer niets over de kinder- en jeugdjaren tussen de onbekend gebleven geboortedatum in 1523-1524 vermoedelijk te Gouda, en de inschrijving in het schildersgilde te Brugge op 26 augustus 1543. Men houdt er alleen het vage beeld aan over van de al tanende aantrekkingskracht van de stad. Kort daarop is de jonge Hollander gehuwd met Anna, de jongste dochter van de Brugse meesterschilder Lanceloot Blondeel. Wie kan zeggen of die verwantschap zowel een artistieke als een pragmatisch wetenschappelijke inwijding heeft opgeleverd dan wel of daarvoor vroeger en elders een basis was gelegd? De Italianisant Blondeel was als schilder van ingewikkelde en vaak dorre constructies geen hoogvlieger. Wel was de man daarnaast ook bedrijvig
als beeldhouwer, bouwmeester, graveur en ingenieur, een beoefenaar dus van veelzijdige vaardigheid die de schoonzoon binnen het humanistische Brugge van die tijd uit de eerste hand kan hebben aangeleerd, overgenomen en vooral vervolmaakt. Het beeld van die niet te overschatten polyvalentie is inderdaad bij Pieter Pourbus terug te vinden, maar we geloven niet dat de schoonvader zich in de schoonzoon heeft overtroffen. De schaalvergroting komt van Pourbus zelf en van elders, zeker wat zijn schilderijen betreft. Huvenne vestigt er de aandacht op dat de Brugse meester de
Pieter Pourbus, detail van een zijluik van het De Boodt-triptiek, Brugge, 1573, O.-L.-Vrouwkerk, 175 × 55,5 cm.
Noordnederlandse schilder Jan van Scorel (1495-1562) persoonlijk zou hebben gekend, en dat thematische en picturale elementen in het vroege werk van Pourbus gemakkelijker geduid kunnen worden indien men invloed van Scorel daarop zou aanvaarden.
De religieuze werken, de portretten voor de huiskamer, de tekeningen en ontwerpen zowel als de kaarten en plannen die op de tentoonstelling te zien waren hebben voorgoed een eind gemaakt aan de bewering dat Pieter Pourbus ‘de laatste van de Vlaamse Primitieven’ zou zijn geweest. Niet alleen zijn portretkunst waarin de secularisatie zich doorzet maar ook het andere oeuvre roept de ethische sfeer op waarin hij werkzaam was. Daarop duidt zowel de eigentijdse kledij van de personages als de renaissancisti-