Ons Erfdeel. Jaargang 27
(1984)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdDe poëtische wereld van Lieven Rens.Enkele weken vóór zijn overlijden op 23 augustus 1983 ten gevolge van een verkeersongeval, verscheen van de hoogleraar, literairhistoricus en essayist Lieven Rens (o1925) een elfde dichtbundel Montmartre,Ga naar eindnoot(1) die volkomen de lijn doortrekt van het vernieuwingsproces dat zijn poëzie in de laatste jaren had ondergaan.
Het dichterschap van Lieven Rens heeft een opmerkelijke evolutie doorgemaakt. Van het begin af aan was hij de dichter van de liefde, maar in zijn werk betrekt hij, in de sacrale behandeling van het liefdesmysterie, het hele bestaan en speelt de cultuur-historische betrokkenheid een belangrijke rol. Magie en mythe uit oude culturen worden geintegreerd in zijn westerschristelijke en bijbelse visie en | |
[pagina 590]
| |
Lieven Rens (1925-1983).
tot een synthese samengebracht. In een later stadium is het uitgangspunt een directere aardse realiteit, die toch steeds naar een transcendente werkelijkheid verwijst.
Tot en met Op gouden grond (1971) werd deze visie in acht bundels verwoord in een streng klassieke vormgeving. Met Leander (1976) is Lieven Rens plotseling overgeschakeld naar een andere wijze van expressie, die het gevolg is van een andere instelling, van een andere wijze van zien, hoewel zijn innerlijke wereld in wezen dezelfde gebleven is. De klassieke dichter ‘maakte’ zijn gedichten zelf, d.w.z. hij legde hen een door hem gewenste en gewilde vorm op, waarbij het rationele element niet zelden op het poëtische de overhand kreeg. Zijn nieuwe poëzie is van een totaal andere makelij. In een ‘Brief aan de uitgever’, opgenomen als nawoord in Montmartre, heeft hij daarover uitgeweid. De brief heeft daardoor de waarde van een dichterlijk testament.
De poëzie van Lieven Rens is in zekere zin ‘nachtpoëzie’ geworden. Ze ontstaat op de grens tussen waken en dromen. De beelden van de waargenomen werkelijkheid tekenen zich in een toestand van onbewustheid op zijn netvlies af en, op basis van associaties, groeien kleuren en lichtvlekken tot nieuwe, zinvolle vormen. Deze associaties zijn ook gevoed door de encyclopedische kennis, die de dichter zich als academicus en wetenschapsmens heeft verworven en door zijn weetgierigheid om door te dringen tot de diepste wezenskern der dingen. De gedichten bepalen nu echter zelf hun eigen vorm en ritme. Belangrijk hierbij is o.m. de woordschikking en de grillige versregelbouw, die voor een verfijnde ritmische spanning zorgen en in zekere zin een ‘muzikaal’ lezen vergen. Daarbij komt nog dat de betekenisvelden door het onverwachte spel van associaties en referenties verruimen en meerzinnig worden.
Dat alles maakt het voor de lezer zeker niet gemakkelijker en heeft ook tot gevolg dat we in Montmartre eerder te doen hebben met een poëtische wereld als weerspiegeling van een persoonlijkheid, dan met poëzie in de zin van een verzameling van ‘afgewerkte’, individuele gedichten. Die wereld blijft onvervreemdbaar deze van Lieven Rens, met zijn allusies op mythologie, bijbel en cultuurgeschiedenis, maar hij wordt hier opgeroepen in een aantal terugkerende beelden, symbolen en motieven. Zo is het b.v. opvallend hoe vaak het bergmotief in de bundel aanwezig is. Er is uit de bundel zelfs een fenomenologie van een bergbeklimming te distilleren! De bundel opent met het gedicht De berg:
Hij draagt de mooiste
sneeuw van het oosten
knirpend
wit
toch pas onder
het voetspoor
rijst hij
boven de wolken. (p. 5)
De mens beklimt de berg, maar tegelijk wordt hij ook door hem naar boven gedragen. De berg is het symbool van het verhevene, van een beweging naar boven, het ontstijgen aan het aardse. In dat opzicht kan hij zowel verwijzen naar het leven zelf de liefde, de kunst en God. Pas door het letterlijke transcenderen van het alledaagse, krijgen de dingen hun wezenlijke zin en bestemming. Het fundamentele bergmotief wordt aangevuld met andere motieven als sterren en vogel en met een aantal kleuren: het dominerende blauw (de kleur van de hemel!), zilver en wit.
Een tweede reeks beelden vormen zich rond de aarde met haar duisternis van wouden (met slangen) en water. Zij worden gekleurd door het in de diepte verborgen, tragische paars en het zwart dat een ‘halo’ oproept van de dood. De landschappen die zich op zijn netvlies vastzetten, zijn vaak onwezenlijk en dragen de sporen van de vergankelijkheid.
Een derde groep beelden tenslotte brengt de synthese tot stand tussen de dubbele existentiële situatie: het verhevene en het aards-gebondene. Zij hebben te maken met koningen en ruiters, paarden en wapens, kortom met de strijd, die aan de basis ligt van elke verovering.
Herhaaldelijk duikt de figuur van De blauwe ruiter op. Tijdens zijn tocht door de wouden, over bergen, bruggen en ravijnen, is hij onzichtbaar, bij zijn aankomst wordt hij langzamerhand hoorbaar.
De blauwe ruiter
voor welke toekomst
want nevel slokt hem op en
wie volgt hem over
de bruggen, in
de wouden, tussen
rots en ravijn
groot is de vreugde
waar in de zon zijn
hoefgetrappel wordt
hoorbaar. (p. 21)
Zo'n gedicht is typisch voor deze poëzie, omdat het de aangestipte ingrediënten bevat en tegelijk ook zinspeelt op het dichten (Pegasus) zelf. Lieven Rens is trouwens voortdurend begaan met woordwezen en dichterschap. Het poëtologische als thema treffen we meermaals in | |
[pagina 591]
| |
een gelijkaardige context aan (o.a. p. 38, 43, 49).
Ondanks het vaak erudiete karakter van de inhoud, zijn heelwat gedichten doordrenkt met humor en ironie en nemen zij soms groteske allures aan. Men leze in dit verband o.m. het vers Kentekens, (p. 27) waarin hij dat effect met een subtiel woordspel verkrijgt.
Er valt over deze bundel (en over deze poëzie) nog veel meer te zeggen, maar binnen het bestek van deze ruimte is dat niet mogelijk. Zeker is dat Lieven Rens ons een wonderlijk-poëtische wereld aanbiedt met een ongewoon rijke inhoud, die op het eerste gezicht ‘mysterieus’ blijft. Een gedicht als Persephone, ik had ook andere voorbeelden kunnen kiezen, is met zijn diepgaande symboliek bij een eerste lectuur zonder enige (mythologische) voorkennis moeilijk te vatten.
Reik mij de tulpen der Pleiaden
reik mij die paarse tuil
ik zal ze zetten in een vaas, in
onkwetsbaar makend water
van Styx, en steeds
bereikbaar
zo
vergeet ik
de hemel niet,
de lente, de moederliefde.
De titel van de bundel, Montmartre, is op zich al exemplarisch. De naam is afgeleid van ‘Mons Martis’, de berg van Mars, de oorlogsgod, die er een tempel had. Later kwamen bloeiende christeljike gemeenschappen in de plaats: de ‘strijd’ op de berg werd vervangen of beslecht door de ‘liefde’ in de meest ruime zin van het woord. Dat is erg zinvol voor het geheel van Rens' dichterschap. Het wordt tijd dat het eindelijk eens de aandacht zou krijgen, die het m.i. verdient.
Rudolf van de Perre |
|