Ons Erfdeel. Jaargang 27
(1984)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdVerzwegen alibi (Maja Panajotova).
Wat ik denk en voel zit opgesloten
binnen de kille muren van een vreemde taal. (p. 5)
Met dit vers uit het eerste gedicht van haar bundel Verzwegen alibiGa naar eindnoot(1) maakt de dichteres Maja Panajotova allusie op het feit dat de taal waarin zij schrijft niet haar moedertaal is. De vreemde taal wordt als kil ervaren. Zal eenzelfde kilte haar literaire produkten kenmerken? In een vraaggesprek verklaarde Maja Panajotova hieromtrent: ‘Wie schrijft voelt zeer sterk aan dat een vreemde taal een barrière is. Soms vind ik het jammer dat taal mijn instrument is om iets uit te drukken’.Ga naar eindnoot(2)
Een dergelijke uitlating slaat de kritiek reeds bij voorbaat enkele wapens uit de hand. Zij klinkt haast als een verontschuldiging (een alibi) voor de blijkbaar barslechte gedichten die de lezer mag verwachten en heeft tot gevolg (samen met de foto van haar knappe verschijning die in de krant en tijdschrift de publikatie van Verzwegen alibi begeleidde) dat de recensent zich met meer dan gewone welwillendheid in zijn luie stoel uitstrekt bij de gedichten van dit buitenbeentje in de Vlaamse poëtische vaarwateren.
Maja Panajotova werd geboren te Aleksandrovo (Bulgarije) op 1 mei 1951. Aan de universiteit van Sofia nam zij deel aan de activiteiten van de Club van Jonge Schrijvers, d.i. een groep auteurs die de waardering van de officiële kritiek geniet. Sinds een tiental jaren woont zij in België, waar zij Bulgaarse taal- en letterkunde doceert aan de R.U. Gent en de K.U. Leuven. Zij was tot op heden hoofdzakelijk bedrijvig als vertaalster (zij vertaalde o.m. werk van een groot aantal Nederlandstalige auteurs in het Bulgaars). In het Bulgaars verscheen van haar ook een dichtbundel onder de titel Om de vogel in zijn vlucht te stoppen. Verzwegen alibi is haar Nederlandstalig debuut.
Vrij van alle heersende literaire modes en stromingen schrijft Maja Panajotova een poëzie die in haar allerbeste momenten een hoge graad van zuiverheid bereikt. Haar thema's zijn universeel. Zij schrijft op een heldere, onthutsend onbevangen wijze, met beelden ontleend aan het sprookje, de mythe en de ongerepte (Bulgaarse) natuur over de droom van vrijheid en broederlijkheid, over de troost van de liefde, over de machteloosheid, de angst, de dreiging van de dood, over de vervreemding, het probleem van de intermenselijke communicatie, de worstelaar met de taal. Zo brengt zij haar zoeken naar een eigen, onvervreemdbare literaire stijl uitdrukking in het volgende beeld:
in een onbetreden woud zoek ik
naar die ene boom waaruit ik
de kano kan hakken die me
naar de andere oever brengt.
(Ars Poëtica, p. 9)
Het gedicht Balans (p. 20) drukt voor het eerst in de bundel een voor deze dichteres wel een zeer specifieke thematiek uit; nl. haar innerlijke gespletenheid als gevolg van de emigratie, het heen en weer geworpen worden tussen Bulgarije en Vlaanderen, waarbij Bulgarije staat voor: gelukkige kinderjaren en studententijd, ouders, familie, vrienden, heimwee en Vlaanderen voor: vervreemding, eenzaamheid, gesloten deuren. ‘Te gast niet enkel in den vreemde, maar te gast ook in mijn eigen huis / M'n verweesde ziel houdt / de balans in evenwicht’. (p. 20)
Enkele van de gedichten die gewijd zijn aan Bulgarije, aan Vlaanderen en aan de relatie tussen de twee, behoren m.i. tot de beste uit een bundel die voor de rest heel wat zwakkere gedichten telt.
Zadoesjnitsa
Op het dunne blad van een treurwilg
drijf ik traag over de wateren
van Schelde, Zenne, Nete, Leie...
Het blad is smal, maar ik maak plaats
voor mieren, vechtend voor hun leven,
voor vermoeide bijen, oude vlinders,
voor zielen van verdronken dieren,
voor zielen van verdronken kinderen,
in Schelde, Zenne, Nete, Leie...
Zo drijven we dan met zijn allen
onbevreesd voor regen, droogte,
voor het ijs en voor de sneeuw
altijd verder naar de wateren
van Stroema, Mesta, Jantra, Jana...
| |
[pagina 588]
| |
Maja Panajotova (o1951) (Foto Rikkes Voss).
Tussen het riet, op bolle stenen,
wachten de voorouderlijke zielen
en een wit libelletje - mijn moeder! -
vliegt naar me toe om me te zoenen
ginder aan de snelle wateren
van Stroema, Mesta, Jantra, Jana... (p. 24)
Maja Panajotova schrijft een poëzie die je ook vindt op meisjeskamers in billets-doux, in dagboeken achter slot. Een tikkeltje doordachter weliswaar, met af en toe een mooie metafoor, een verrassend effect, maar ook voorzien van de nodige gemeenplaatsen, overtrokken beelden, groteske beweringen, sentimentaliteiten. Ook de toon van deze poëzie gaat op den duur irriteren. Maja Panajotova is een idealistische dichteres, zij wil de mensen met haar poëzie dichter bij elkaar brengen, zij komt eerlijk uit voor wat haar bezielt, zonder veel artistieke kunstgrepen. De (veelal prozaïsche) mededeling heeft voorrang op de stijl. Mededeling óf boodschap, want er wordt in deze bundel ook wel eens gemoraliseerd. Zo b.v. in het gedicht Offer; spreekt hier niet de wijze goeroe uit het Oosten?
Als je een brug bouwt van graniet,
die verre oevers moet verbinden,
metsel in de pijlers dan je liefde in,
dan zullen de bogen
eeuwig zijn als de zon. (p. 35)
Het is blijkbaar allemaal bloedernstig bedoeld. Alleen in een drietal gedichten Ballade over de vis (p. 30), Waardigheid (p. 33) en Cantate van de voorhuwelijksspaarder (p. 34) vond ik een spoor van humor, een glimp van ironie. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de poëzie van Maja Panajotova aan bekoorlijkheid zou winnen indien de dichteres zichzelf en haar poëzie wat meer zou gaan relativeren, indien zij haar onverbloemde gevoelens wat meer zou weten in te kapselen in de onbeperkte mogelijkheden van woord en beeld, indien zij zich in haar poëzie niet zo kwetsbaar zou opstellen. Wat meer rafinnement zou haar gedichten ongetwijfeld boeiender kunnen maken.
Maja Panajotova werd in de media voorgesteld als een authentiek talent, als het nieuwe licht waar Vlaanderen op had zitten wachten. Dat moet je, op zijn zachtst gezegd, met een korrel zout nemen. Haar debuutbundel onthult enkele onbetwistbare kwaliteiten, maar ik meen dat de dichteres op dit ogenblik meer gebaat is met een relativerende kritiek dan met het geblaat en de verlakkerij van (een deel van) haar entourage.
Frans Deschoemaeker |
|