Ons Erfdeel. Jaargang 27
(1984)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 573]
| |
Jan Vanriet: dichter en schilder
| |
[pagina 574]
| |
Jan Vanriet, ‘Mondriaan’, aquarel, 56 × 30 cm, 1975.
fluistert hem in het oor hoe hij, met zijn schildersoog, de dingen waarneemt. Van zijn kant laat de dichter ook de schilder en tekenaar niet los. In het begin van zijn loopbaan schildert en tekent Jan Vanriet niet zomaar een voor de hand liggend onderwerp, geïnspireerd door een visuele waarneming. Nee, hij vertelt een verhaal dat tijdens de creatieve handeling verder aangevuld wordt met flitsen die hem door het hoofd gaan: ‘Want hoe gaat dat. Okee, ik speel met een ideetje. Maak een schets en begin met enkele elementen aan een schilderij. Maar tijdens dit proces komen er andere invallen, maak ik gedachtensprongetjes en zo kom ik tot een geheel: een al dan niet herkenbare historie’.Ga naar eindnoot(3) Niet alleen die verhaaltrant van Jan Vanriets beeldende activiteit herinnert echter aan de dichter, ook het feit dat hij meestal zijn thema's uitwerkt in reeksen, verwijst naar de manier van werken van de literator. Als dichter stelt hij namelijk zijn bundels samen rond een of meer thema's die hij van verschillende zijden belicht, als schilder en tekenaar werkt hij ook in veel gevallen een verhalencyclus uit over verschillende bladen rond een thema zoals bijvoorbeeld de Fabiolasuite die hij in 1975 exposeert. Die dubbele activiteit van Jan Vanriet maakt van hem een uitstekend illustrator, te meer omdat hij blijkbaar over de gave beschikt zich in te leven in de poëzie of het verhaal van een literator en anderzijds er toch voldoende afstand van kan nemen om in zijn illustraties een persoonlijke benadering van het literair werk te reflecteren. Een eerste schot in de roos is de reeks van honderd illustraties die hij in 1977 maakt voor het bekende gedicht | |
[pagina 575]
| |
Jan Vanriet, ‘Mit 50 Gulden in der Tasche’, aquarel, 56 × 30 cm, 1975.
van J.W.F. Werumeus Buning, Maria Lecina, een ‘lied in honderd verzen’. Vanriet volgt Bunings lied vers na vers doch herschept de onwezenlijke maar ontroerende ontmoeting van het jonge Spaanse hoertje met de zeeman tot een eigen creatie. Later volgen nog andere literaire werken met illustraties van Vanriet, zo in 1978 Dood in Venetië van Thomas Mann, in 1979 Het Teken van de Hamster van Hugo Claus en een bundel Verhalen van Ward Ruyslinck, in 1980 Le Spleen de Paris van Baudelaire en in 1981 verschijnt de dichtbundel Odalisken van Nic van Bruggen met etsen van Vanriet. Een nieuwe bundel is in voorbereiding, Portretten waarin, naast een door Vanriet geschilderd of getekend portret van een kunstenaar uit de vorige generaties, een tekst van Fernand Auwera opgenomen zal worden. De eerste individuele tentoonstellingen van Jan Vanriet dateren uit 1972 en 1973 in respectievelijk ‘BP-building’ en ‘De Zwarte Panter’, beide in Antwerpen, sinds 1975 behoort hij tot de vaste ‘stal’ van de ‘Lens Fine Art’ galerij in dezelfde stad gevestigd. Als er in verband met het werk van Jan Vanriet sprake is van schilderen, wordt daarmee hoofdzakelijk het schilderen met aquarelverf bedoeld. In de beginperiode kwam ook het tekenen nog veel voor, nu overheerst echter de aquareltechniek, maar zowel naar inhoud als naar vorm zijn die technieken nauw verwant. Jan Vanriet moet het als debutant niet hebben van de experimenten die in de jaren na 1970 in bepaalde milieus van het artistieke forum aan de orde zijn. Hij is dan blijkbaar al onder de indruk van een nieuwe trend die zich vooral in Groot-Brittannië aftekent en | |
[pagina 576]
| |
Affiche Belgisch Huis te Keulen, detail van ‘En dat de heren van de aankoopcommissie het er gerust even van nemen’, acryl op doek, 109 × 149 cm, 1975.
waarin het tekenen als kunstvorm aan een nieuwe renaissance toe is. David Hockney staat daarbij als het grote voorbeeld voorop. De kunst van Vanriet stelt de toeschouwer dan ook niet voor lastige problemen, want zelfs wanneer de ‘pointe’ ontsnapt in sommige bladen, blijven er nog voldoende elementen over om van het werk te genieten. De ingrediënten van zijn werk liggen immers goed in de markt: erotiek en sex, humor en satire, speelsheid en symboliek worden niet weggedrumd door ingewikkelde intellectuele kronkels. Soms beperkt hij zich tot het uitbeelden van materialen die hij dagelijks in de hand heeft bij het beoefenen van zijn artistieke activiteiten, zoals een doosje met aquarelsteentjes, een paletmes, een potlood. De humor is echter nooit ver uit de buurt en de leuke invallen die hij heeft bij het tekenen of schilderen, worden weerspiegeld in de titels die hij aan zijn werken geeft. Als dichter zit hij uiteraard nooit om een gevatte woordspeling verlegen. Een van zijn aquarellen uit die periode heet Hulde aan Negro, steeds Negro en die Negro is niets anders dan het tekenpotlood van die naam dat hij inderdaad ook natuurgetrouw schildert. Aan die realiteit voegt Vanriet dan een tweede toe, evenzeer aan de werkelijkheid ontleend of er naar refererend en met een al dan niet wezenlijk of imaginair verband met de eerste. In die hulde aan zijn Negropotlood schildert hij bijvoorbeeld ook het bovenste van een naakte jonge vrouw als een schilderij in het schilderij en in een compositie Koe schildert hij op dezelfde manier als doorkijk een fragment van de natuur, het reële kader waarin het onderwerp van het werk, de koe, verblijft. En de naakte Jeanne (d'Arc) op de brandstapel is aan een potlood gebonden in plaats van aan een gewone paal, terwijl naast haar een verlaten soldatenwachthuisje staat waaraan een driekleurig vaantje wappert.
De thematiek die in het latere oeuvre een belangrijke en eigenlijk dominerende plaats zal innemen, is daarmee al aan bod gekomen, namelijk de jonge vrouw, meestal geheel of gedeeltelijk naakt uitgebeeld in een milieu van onbezorgde vrije-tijdsbesteding. Tamelijk snel tekent zich dan een evolutie af in het werk van Jan Vanriet. Je zou het een versobering kunnen noemen, namelijk het spelen op twee vlakken, waardoor je als toeschouwer gelijktijdig twee verschillende fragmenten van een werkelijkheid te zien krijgt, blijft achterwege. Met die versobering gaat dan echter een verarming gegepaard, aangezien de kunstenaar juist in die simultane voorstelling zijn frisse speelsheid etaleert, met zijn milde humor | |
[pagina 577]
| |
Jan Vanriet, ‘Peron, Marseille’, aquarel, 50 × 36 cm, 1978.
het uitgebeelde relativeert of het gebeuren met pittige ironie kruidt. Wat overblijft is dan het modieus portret van een bevallige jonge vrouw, heerlijk zonnend aan een privézwembad, zalig soezend in een fraai interieur, poserend tegen een decoratieve achtergrond of voor een onbepaalde fond van tere en transparente aquareltinten, composities waarin de zin voor erotiek en esthetiek het modieuze karakter bepalen. Dat modernisme bekoort o.a. ook Pierre Restany, de Franse kunstcriticus die een tiental jaren geleden een multipel van het beeldje van Paul van Hoeydonck dat op de maanbodem ligt, als een sublieme blijk van onthechting, in de kolkende krater van de Vesuvius wierp, maar nu blijkbaar tot andere inzichten is gekomen om de evolutie in de beeldende kunst bij te houden: ‘Regardez aussi les femmes de Vanriet: elles sont symbolistes, nabisantes, jugendstil, ingresques, klimtiennes, bonnardiennes à souhait. Mais tout cela fait partie de l'ordre allusif des références. En fait, comme l'a très bien noté Edward Lucie-Smith, elles sont avant tout modernes’.Ga naar eindnoot(4)
Een en ander heeft tot gevolg dat Jan Vanriet een zeer gevraagd kunstenaar is, die hoog staat op het verlanglijstje van vele galerijen. Bovendien brengt een selectie voor de Biënnale van Sao Paulo
Jan Vanriet, ‘Tatlin 3’, aquarel, 70 × 50 cm, 1980.
hem in 1979 in contact met galerijen over de oceaan en blijft zijn aanwezigheid in 1983 op de kunstmarkt in Bazel en de Fiac in Parijs ook niet zonder gevolgen. Om aan die vragen enigszins tegemoet te komen, legt hij zich een nauwgezet na te leven werkritme op, of, zoals voor een recente tentoonstelling in Antwerpen, maakt hij collages met fragmenten van oudere werken. Die uitgeknipte details plakt hij op een nieuwe drager die hij beschildert met een decoratieve achtergrond, met een nieuwe figuratieve afbeelding of gewoon met een kleurencompositie. Soms verhoogt die ingreep de intensiteit van het onderwerp, hoewel die niet altijd vlotte tekenstijl uit de debuutperiode een storende factor betekent. Het maniërisme kijkt dan ook dreigend om de hoek in zo'n oeuvre en het zal wel niet onbewust zijn dat Jan Vanriet de laatste tijd zijn beeldentaal heeft verruimd. Hij schildert stillevens met appels, composities waarin hij de mogelijkheden van het beeldvlak aftast door het eigenlijke motief van het werk hoog in het vlak van het blad te leggen. Belangrijker lijkt echter de portrettengalerij waaraan hij nu werkt. Het zijn portretten van kunstenaars die op een of ander gebied een bijdrage hebben geleverd tot de ontwikkeling van de hedendaagse kunst; zoals Matisse, Modigliani, Klee, Tatlin, Majakowski, | |
[pagina 578]
| |
Jan Vanriet, ‘Herman’, aquarel, 198 × 150 cm, 1983.
Kafka, kunstenaars die volgens Vanriet net niet het hoogste niveau hebben bereikt dat hij aan een Picasso toeschrijft, of figuren zoals Gertrude Stein die het als mecenas kunstenaars mogelijk maakte hun talenten te laten ontbolsteren. Hier duikt dan het andere facet van Jan Vanriet weer op, namelijk de kunstenaar die het hele tijdsgebeuren volgt, hier en daar relativeert en over een en ander een vleugje humor spuit. Want tussen die pleiade kunstenaars komt dan een wielervedette voor, Fausto Coppi. Aan die portrettengalerij werkt hij in reeksverband en zo is het in de reeks portretten van Matisse, die hij ‘aquarelleerde’, niet altijd duidelijk wie de hoofdfiguur is van de voorstelling, de oude schilder of het jonge vrouwelijk naakt dat onbeschroomd haar mooie lichaamsvormen poseert en de onverwachte toeschouwer onbevangen
Jan Vanriet, ‘Guy et moi’, aquarel, 198 × 150 cm, 1983.
in de ogen kijkt. Dergelijke reminiscenties aan het typische Vanrietvocabularium ontbreken in de meeste andere portretten. Van Majakowski, Stein en Klee maakte hij doordringende portretten, waarbij de volle aandacht van de schilder uitgaat naar de psyche van de geportretteerde en ook het koloriet meer sonore kleuren bevat. In de landschappen die Vanriet nu schildert in voor een aquarellist ongewoon grote formaten, stelt men eenzelfde evolutie vast, namelijk een verdieping van de kunstenaar, die probeert het wezenlijke van een landschap vast te leggen en zich niet tevreden stelt met het schilderen van een pittoresk hoekje of bekoorlijk stukje natuur. Het is bijna tien jaar geleden dat Jan Vanriet zijn ironische kijk op mensen, dingen en gebeurtenissen in beelden vertaalde. De uitnodiging om dat opnieuw te | |
[pagina 579]
| |
Jan Vanriet (o1948) (foto H. Selleslags).
doen werd hem nu geboden door het satirisch weekblad De Zwijger. Daar is Vanriet een cartoonist die met ongezouten uitdrukkingen en een directe tekenstijl gebeurtenissen relativeert, reputaties met een lach doorprikt en feiten met humor kruidt, om daarna weer een hele week onder te duiken in een atelier met odalisken, naakte schoonheden en beroemde voorgangers. Het zijn twee polen van een artistieke activiteit, twee facetten van een kunstenaarstemperament dat nog niet aan het einde is van zijn ontwikkeling. |
|