Ons Erfdeel. Jaargang 27
(1984)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 538]
| ||||||||||
Libert Vander Kerken (o1910).
| ||||||||||
[pagina 539]
| ||||||||||
Met Libert Vander Kerken wachten op de tram naar het geluk
| ||||||||||
1.Libert Vander Kerken is de meest gelezen filosoof in Vlaanderen. Enkele van zijn boeken kenden een tweede of een derde druk, wat voor boeken in het algemeen al bijzonder en voor filosofische werken zeer uitzonderlijk is. Maar zijn grote faam dankt hij vooral aan zijn maandelijkse stukken in De Standaard der Letteren. Die worden ook zeer veel in scholen gelezen om oudere leerlingen in te wijden in de kunst van het essay. Het is verwonderlijk dat een filosoof zo lang, al meer dan tien jaar, een zo ruime lezerskring blijft boeien. Hij heeft blijkbaar iets te zeggen dat velen aanspreekt en hij zegt het op een verstaanbare manier, in een schitterende literaire vorm. Onlangs verscheen een keuze van dertig van deze stukken onder de titel: Wachten op de tram. Beschouwingen over ernstige dingen en andere. Het is een gelegenheid om er wat langer bij stil te staan. Ze gaan allemaal uit van directe ervaringen, zoals iedereen ze dagelijks heeft: wachten op de tram, aanschuiven voor één of ander loket, een verloren hondje, mist over de stad, een treffend fragment uit een boek, soms een enkele zin die plotseling in het geheugen opduikt. Daardoor zijn ze op het eerste gezicht te vergelijken met de ‘stukjes’ van Simon Carmiggelt of Jos Ghysen. Maar Vander Kerken blijft niet staan bij het beleven en vertellen van de anekdote. Voor dat de lezer het merkt, voert hij hem stap voor stap naar belangrijke filosofische problemen. Wat schijnbaar begint als een ‘stukje’, groeit uit tot een kort, geslepen filosofisch essay. Hoe dat gaat, kan de lezer gemakkelijk ontdekken door welk van deze essays ook te ontleden. Bijvoorbeeld het eerste, dat aan de bundel zijn naam heeft gegeven: Wachten op de tram. Op een late novemberdag staan in de buurt van de Melkmarkt te Antwerpen een vijftigtal mensen te wachten op de tram. | ||||||||||
[pagina 540]
| ||||||||||
Vijftig mensen samen, dat wordt meteen een sociologisch geval. In dit geval is de sociale band nogal hinderlijk. Ieder ziet in de negenenveertig anderen zijn eigen wachten weerspiegeld, waardoor de verveling en het nutteloze tijdverlies nog nadrukkelijker worden aangevoeld. Hoe gezamenlijk ook, ieder wacht apart, voor zichzelf. ‘Wat een verschil met een troep wolfjes en padvinders die op een stationskaai, met pak en wimpel, zingend staan te wachten op hun vakantietrein! Die wachten sociaal. Je hoort het eraan’. Meteen is het blikveld verruimd: met een paar eenvoudige opmerkingen wordt de aandacht gewekt voor de spanningen tussen het individu en de gemeenschap: het individu kan zich eenzaam en verloren voelen tussen anderen, of het kan vreugdevol opgaan in een groep en zijn samen-zijn-met-anderen. De particuliere ervaring heeft nu voldoende perspectief gekregen om het wachten als een algemeen menselijk fenomeen te bekijken: ‘Wachten is een essentieel menselijke gedraging. We wachten voortdurend op iets: wachten tot het eten klaar is, wachten op de lente, wachten op konvalescentie, wachten op een goevernement. Zelfs de BRT weet van wachten: “Wij wachten op het nieuws” - waarbij volkomen in het ongewisse wordt gelaten wie met die “wij” precies bedoeld worden’. Zo is de grond voldoende voorbereid om de existentiële betekenis van wachten voor het menselijk bestaan aan het licht te brengen: ‘Opvallend is dat alleen mensen kunnen wachten. Het veronderstelt immers een ontwikkeld tijds- en zelfbewustzijn. Dieren weten niet wat wachten is, ze gaan helemaal op in het ogenblik. Hun tijdsbewustzijn is volkomen irreflexief’. Haast onmerkbaar heeft Vander Kerken zijn lezers voor één van de centrale problemen van de filosofie geplaatst, het probleem van de tijd. Goed, we wachten voortdurend op iets en alleen mensen kunnen wachten. Maar wat is dan dat wachten precies? Nu volgt een stukje taalanalyse. We slaan eerst met de auteur Van Dales Groot Woordenboek open: ‘Wachten, zeggen taalkundigen, is zich ophouden op een bepaalde plaats tot iets of iemand komt’. We mogen echter niet te vlug aanvaarden wat gezegd wordt of geschreven staat; de kritische zin moet alert blijven. Het kan toch zijn dat wachten ook nog iets anders of iets meer is? ‘Ofschoon niemand de bruikbaarheid van die definitie in twijfel zal trekken, moet men toch aanmerken dat ze overdrijft door het wachten te absoluut aan “een bepaalde plaats” te binden, en anderzijds enigermate aan de complexiteit van het fenomeen voorbijgaat. Wachten is immers niet alleen een “zich ergens ophouden”, het is ook nog, en misschien vooral, een erop rekenen dat iets gebeuren zal, en tegelijk een zeker vrezen dat het misschien niet zal gebeuren, of eventueel later dan gedacht werd’. Door zo het wachten opnieuw te bekijken heeft het een sterke ambiguïteit gekregen. En is niet alles wat een mens doet ambigu? Daardoor krijgt iedere ervaring, dus ook het wachten en het leven zelf een grote spankracht, wat het zo onuitputtelijk en boeiend maakt. Dat blijkt, als je het groepje wachtenden op de tram nog eens bekijkt. ‘Men kon merken dat op de Melkmarkt die tweede komponent zienderogen begon toe te nemen. Iemand zei: “Hij blijft lang weg”. Op het randje van de stoep ging meteen een heer op één voet staan, straatwaarts buigend, om te zien, “of er misschien toch nog niets afkwam”. Een vrouw zette haar pak inkopen naast zich op de grond “omdat het zo lang duurde”, nam het echter na een tijdje weer “omdat het nu toch niet zó lang meer kon duren”’. Het kon een passage uit een stuk van Ionesco of Becket zijn. Zij hebben uitvoerig geschreven over het wachten als een vervelende, zinloze be- | ||||||||||
[pagina 541]
| ||||||||||
zigheid; ze maakten het zelfs tot een metafoor van de absurditeit van het bestaan.
Maar bij Vander Kerken komt er nu een onverwachte ommekeer, hij zet de dingen op hun kop. Moet wachten per se leeg en zinloos zijn? ‘Heeft een mens niet altijd zijn ogen, zijn verstand en zijn verbeelding bij zich? Vijftig mensen samen: wat een schouwspel! Elk van hen draagt zijn eigen geschiedenis mee, die niet zó verborgen is dat men er geen sporen van ziet. Stel u even voor dat al die gebeurtenissen stilaan door elkaar beginnen te lopen. Wat een roman zou Balzac daarvan gemaakt hebben’.
Becket laat zijn schimmen een heel toneelstuk lang tevergeefs wachten op Godot. Bij Vander Kerken daarentegen krijgt het echte wachten een positieve gerichtheid. ‘Dat is een wachten vol verwachting. Het wordt gedomineerd door een vreugdevolle zekerheid dat iets groots zal geschieden... Trouwens is niet heel het leven van de mens één wachten, één groot verlangen? De tijd spreidt het verlangen, en laat het langzaam groeien tot rijpheid, en het verlangen leert dat het slechts zijn vervulling tegemoet kan gaan door het beoefenen van wat Louis Lavelle noemde “une sorte de douceur à l'égard du temps”.’
Overigens, de mens zelf is de vrucht van een eindeloos wachten, van een kosmisch geduld. ‘Vijf miljard jaren heeft het geduurd voordat die mens... in de wereld zijn intrede kon doen... En dan heeft die mens zelf er nog enkele miljoenen jaren over gedaan om de kulturele ontwikkeling te verwerven die hij nu bezit’.
Vanuit de kosmische dimensie die de beschouwingen hebben gekregen, slaat de gedachtengang nu over in cultuurkritiek. ‘Eén ding blijkt de moderne mens uit die ontwikkeling niet overgeerfd te hebben, en dat is juist geduld. Want wat heeft de verstandige mens behekst dat hij nu opeens zijn langzaam gegroeide prachtige wereld in zo'n nutteloze versnellingen begint te storten dat ze alles dreigen te verwoesten wat miljarden jaren hebben opgebouwd?’ In één kort essay van vier bladzijden, uitgaand van een onooglijk voorvalletje, laat Vander Kerken, onopvallend, zijn lezers kennis maken met de grondintuïties van ieder echt filosoferen. Hij leert ze bewust kijken, niets vanzelfsprekend vinden, verwonderd zijn ook over het schijnbaar volstrekt onbelangrijke en alledaagse. Hij laat zien hoe je daarover vragen kunt stellen en dat je nooit vrede mag hebben met het eerste antwoord dat zich aandient. Hij dwingt er telkens opnieuw toe, te zien dat ieder dubbeltje twee kanten heeft, dat men het op zijn kop kan zetten en laten rondtollen. Voor dat men er erg in heeft, dringt hij door tot de kern der dingen, tot het wezen van mens en wereld. Maar ieder antwoord roept nieuwe vragen op. Ook dat laat hij zien: het is de mens niet gegeven het ultieme antwoord op de allerlaatste vraag te vinden, in de veronderstelling dat hij de allerlaatste vraag ooit zou kunnen formuleren. Hij heeft meer dan honderdtwintig dergelijke kleine essays geschreven. Genoeg om er niet één maar vier bundels mee te vullen. | ||||||||||
2.Welke problemen en thema's komen in deze essays ter sprake? Allereerst dat de mens de werkelijkheid niet mag loslaten. Vander Kerken hecht veel betekenis aan de voorstelling, de verbeelding en de fantasie. Zij kunnen leiden tot een dieper inzicht in de werkelijkheid. Dat gebeurt bijvoorbeeld in de grote literatuur. Gevaarlijk worden ze, wanneer ze de werkelijkheid volledig loslaten en op zichzelf gaan drijven. Dan worden ze oncontroleerbaar en onvertrouwbaar. | ||||||||||
[pagina 542]
| ||||||||||
‘Zo vergaat het de automobilist die op het nippertje een botsing vermeden heeft, en pas een paar kilometer verder, wanneer zijn verbeelding zich van hem meester maakt, zo begint te rillen dat hij van de weg af moet. Op het ogenblik dat hij de botsing vermeed, bleef hij kalm, oordeelde juist, wist precies wat hij moest doen, en deed het ook: er gebeurde niets. In zijn verbeelding gaat er nu van alles gebeuren, en wordt het een bloedige ramp. Dat zijn parten die de verbeelding speelt. Het werkelijke wordt verplaatst naar een sfeer van het louter mogelijke, en in die sfeer is uiteraard alles mogelijk, eindeloos mogelijk. Bovendien maakt de verbeelding die opgaat in wat ze zich voorstelt geen onderscheid meer tussen mogelijkheid en realiteit. Zij beleeft het mogelijke in zich, en geraakt daardoor in wereldvreemde dromerijen óf in schrikbeelden’.
Dat is erg voor een chauffeur die in paniek raakt. Dat wordt een ramp, wanneer het machtige personen overkomt. Ongecontroleerde angst van Napoleon deed hem zijn Ruslandveldtocht en zijn rijk verliezen. Het kostte het leven aan enkele honderdduizenden mensen. De waandenkbeelden van Hitler stortten de mensheid in de grootste catastrofe van de geschiedenis.Ga naar eindnoot(1)
Alle menselijke realiteit is onlosmakelijk verbonden met de tijd. Het probleem van de tijd komt vaak uitdrukkelijk ter sprake, telkens vanuit een andere hoek belicht.
Iedere ervaring is tegelijk ook een zekere ervaring van de tijd. Maar er zijn ervaringen waardoor we ons nadrukkelijk van de tijd bewust worden. Door naar een mallemolen te kijken op de Antwerpse Sinksenfoor bijvoorbeeld. Wie goed thuis is in de geschiedenis denkt dan bijna vanzelf aan de grote carrousels met echte wagens en paarden in het park van Versailles ten tijde van Lodewijk XIV. Kent hij bovendien nog een beetje Latijn, dan denkt hij al gauw aan het Latijnse woord voor ronddraaiende beweging: revolutio. En associatief als de geest werkt, schiet hem de titel van een boek te binnen: De revolutionibus orbium coelestium libri six, over de omwenteling der hemellichamen, het boek waarmee Copernicus het wereldbeeld totaal veranderde. Met het wereldbeeld was ook de tijd aan het cirkelen gegaan.Ga naar eindnoot(2) Met deze historische voorstelling ben ik het niet helemaal met Vander Kerken eens. Het beleven van de tijd als een kringloop, het steeds weerkeren van dag en nacht, winter en zomer, zaaien en oogsten, kiemen en vergaan, is zo oud als de mensheid zelf. Maar hoe dan ook: ‘De mensen werden zich overbewust van de tijd. Ze begonnen te beseffen hoe mysterieus en hoe tijdelijk de tijd was, en dat hinderde hen’.Ga naar eindnoot(3) Ze probeerden ‘de onvatbare tijd op een of andere manier te pakken te krijgen door hem precies te willen meten, precies te willen weten hoe lang hij is. Alsof dat kon. Men heeft een instrument uitgevonden dat in staat was het onzichtbare verloop van de tijd zichtbaar te maken. Althans dat dacht men. Dat instrument is het horologium, het uurwerk, waarop men, zoals het woord het zegt de “uren kon aflezen”, horas legere. Zo werd de tijd gezien, gezien als een ding’.Ga naar eindnoot(4)
Het overbewustzijn van de tijd leidde tot een overwaardering van de tijd. Tijd werd kostbaar. Time is money. Men moet zijn tijd dus goed vullen, zoveel mogelijk doen in zo kort mogelijke tijd. ‘Op grond van dit princiep heeft zich in het westen een zeer speciale en enigszins verdachte psychologie van de tijd ontwikkeld: bezorgdheid om steeds maar “tijd te winnen”, angst om maar geen “tijd te verliezen”, om niet te spreken van een zeker schuldgevoel wanneer men “zijn tijd verkwist” heeft. Het komische van het geval is dat dit zo geroemde “goed gebruik van de tijd” vaak voor contradictoire effecten | ||||||||||
[pagina 543]
| ||||||||||
zorgt. Zo hoort men juist mensen die hun tijd vlijtig gebruiken, dikwijls klagen dat ze “geen tijd hebben”. Ze zien zichzelf voor de penibele noodzakelijkheid gesteld om steeds maar “tijd te vinden”, voor alles en nog wat “de tijd te moeten nemen”, en zelfs om “tijd te maken”. Blijkbaar is die tijd een rare zaak. Hoe meer men zich eraan gelegen laat zijn, hoe meer men er de slaaf van wordt’.Ga naar eindnoot(5)
Blijft men de tijd zien als een kostbaar ding, ‘dan zal men onvermijdelijk proberen hem vast te houden en in zijn macht te krijgen. Kortom, men zal proberen de tijd te doen duren’.Ga naar eindnoot(6) ‘Men kan proberen de twee punten geboren en gestorven verder uit elkaar te brengen, en daar heeft de geneeskunde wel een en ander aan gedaan. Een tweede manier is langzamer te leven’.Ga naar eindnoot(7) ‘Maar waarom? Om ons de indruk te geven dat het leven temporeel langer wordt? Neen, dat wordt een illusie. Geen langzaam-aan-actie zal het rennen van de tijd tegenhouden. En ten tweede riskeert men dat lengte en langzaamheid verdunnen tot een puur horizontale dimensie. En niets is zo dun als dat. En zo leeg.
Anders wordt het wanneer men er van afziet de langzaamheid aan te wenden als louter “middel om de tijd te rekken”, maar ze gaat beoefenen als een gedraging die de tijd verandert.
Wie b.v. langzaam een mooi boek leest, brengt natuurlijk een zekere lengte in zijn lectuur, maar dat is bijkomstig. De hoofdzaak is dat hij nu goed leest, zich, onbekommerd om tijd en uur, met heel zijn geest verdiept in een groot werk, en misschien uit zijn lectuur te voorschijn zal komen als een ander mens. Hetzelfde geldt voor heel het leven. Langzaam leven betekent een grondig ontginnen van het moment dat het leven biedt.
Het vervult de mens met admiratieve aandacht en verleent de tijd een contemplatieve draagwijdte. Het brengt stilte in het leven, en alleen in stilte worden de verborgen schatten ontdekt die schuilen in het leven dat ons gegeven wordt. Ongedurigheid en haast glijden over de oppervlakte heen en oogsten eenderheid en leegte. Geestelijke verwervingen zijn hun vreemd’.Ga naar eindnoot(8)
Dat geeft de mens de mogelijkheid, niet om het leven en de tijd te verlengen, maar om hem te ontstijgen. ‘Wie zich de tijd gunt voor aandachtige beschouwing ontdekt tot zijn verwondering hoe het geringste “alles” bevatten kan, een wereld wordt op zich. De schoonste vrucht van het goede gebruik van de tijd is de smaak voor het tijdeloze, het alle tijd ontstijgende wezenlijke dat Plato zocht’.Ga naar eindnoot(9)
Ik ben wat langer bij deze beschouwingen over de tijd blijven stilstaan, omdat ze een goed voorbeeld zijn van de manier waarop Vander Kerken één van de grote en moeilijke problemen van de filosofie helder weet uit te leggen voor een groot publiek. Daarom heb ik hem zoveel mogelijk zelf aan het woord gelaten. Ook omdat hij het probleem van de tijd in zijn boeken nergens uitvoerig en systematisch ter sprake brengt. En toch is het juist die ‘admiratieve’ aandacht, waardoor het mogelijk wordt de tijd te ontstijgen, die de grondtoon van heel zijn werk vormt. Het is de noodzakelijke voorwaarde voor de menselijke persoon om te komen tot de ontplooiing van de vrije geest. En dat is de centrale zorg van Vander Kerken.
Alleen de vrije geest, stevig geworteld in de geschiedenisGa naar eindnoot(10) en in de wereldGa naar eindnoot(11), zal zich kunnen verzetten tegen de woekering van de holle woorden der publieke opinie,Ga naar eindnoot(12) tegen geprefabriceerde gedragingen,Ga naar eindnoot(13) tegen vervreemdende arbeidGa naar eindnoot(14) en tegen iedere vorm van halfcultuur.Ga naar eindnoot(15)
De geest is traag. ‘De geest beweegt zich niet aan de oppervlakte der werkelijkheid, hij gaat naar de diepte. Voor zo | ||||||||||
[pagina 544]
| ||||||||||
iets moet men natuurlijk in hoge mate de tijd nemen. De gang naar de diepte vraagt een voorzichtige, bedachtzame stap’.Ga naar eindnoot(16) Als hij met zijn geest naar de diepte gaat, krijgt de mens iets van de lamp en de sterren. Dan kan hij ‘een lichtende aanwezigheid zijn voor een ander mens, helderheid uitstralen, rust, waarheid, en sterkte in moeilijke omstandigheden. Een vergissing is het te menen dat dit moet geschieden door van alles te doen en veel te zeggen, terwijl het in werkelijkheid gebeurt door er gewoonweg te zijn, althans door een bepaalde manier om er te zijn. In drukte en rumoer komt er echter niets van terecht. Zijn gedijt maar in stilte. Ook licht is stil. Licht maakt geen lawaai. In rustig en genegen samenzijn worden mensen transparant, begint het licht dat hen innerlijk vervult, te schijnen voor anderen. Mooi wordt het wanneer dat wederzijds gebeurt door een wederkerig uitwisselen van rijkdom en van behoefte’.Ga naar eindnoot(17) | ||||||||||
3.‘Grote meesters mogen onmisbaar zijn voor het denken, ze volstaan niet. De grote leermeester der levenswijsheid is het leven zelf, het leven met zijn ervaringen, zowel aangename als onaangename’.Ga naar eindnoot(18)
Maar toch: grote meesters zijn onmisbaar. En Vander Kerken heeft er velen. Zijn belangrijkste meester is Hegel. Gaandeweg is de invloed van de fenomenologen, o.a. van Heidegger sterker geworden. En hij is zeer vertrouwd met alle groten uit de geschiedenis van de filosofie: Plato, Aristoteles, Thomas van Aquino, Kant, Wittgenstein. Hij zocht zijn meesters ook in de wereldliteratuur: Goethe in de eerste plaats; daarnaast: de belangrijke romanciers van de negentiende eeuw, vooral Balzac en Stendhal. Rond hen heeft hij met een uitzonderlijke belezenheid zijn kennis geschikt van zo uiteenlopende auteurs als Plutarchus, Vondel, de Saint-Simon, Chesterton, Musil, Julien Green, Ernst Jünger, Alain, Ionesco en vele, vele anderen. Tenslotte is hij als weinigen vertrouwd met die andere grote leermeesteres van het leven: de geschiedenis.
Filosofische traditie, belezenheid en historische kennis zijn steeds voelbaar en vaak expliciet aanwezig in de kleine essays. Die verschillende invloeden hebben ook een sterke stempel gezet op zijn boeken. Het is onmogelijk ze hier allemaal te behandelen. Ik wil me beperken tot die werken, waarin zijn methode en de evolutie van zijn denken goed te volgen zijn.
Menselijke liefde en vriendschap valt meteen met Hegel in huis. Om aan te tonen dat ‘zoals alle verhoudingen tussen mensen ook liefde en vriendschap slechts mogelijk zijn op grond van een fundamentele verbondenheid die reeds in de natuur zelf van de mens ligt’, geeft hij op enkele bladzijden een schitterende en heldere synthese van de eerste vier hoofdstukken van de Phänomenologie des Geistes. Ze behoren tot de moeilijkste bladzijden uit de geschiedenis van de filosofie. (Vander Kerkens samenvatting is aan te bevelen aan studenten en geinteresseerden die met het denken van Hegel willen kennismaken.) Het kernstuk van dit betoog is het beroemde hoofdstuk Herrschaft und Knechtschaft. Dit zelfde hoofdstuk was de grote inspiratiebron van Marx. Vander Kerken gebruikt het echter niet om een sociale theorie te ontwikkelen; bij hem wordt het het fundament om er zijn filosofie van liefde en vriendschap op te bouwen. Voor hem bereiken ‘de menselijke verhoudingen in de liefde hun hoogtepunt’.Ga naar eindnoot(19) De verschillende vormen die de liefde kan aannemen, worden dan verder uitgewerkt met behulp van Aristoteles en Thomas van Aquino.
Een filozofie van het wonen is in zijn opbouw en redeneertrant nog overwegend | ||||||||||
[pagina 545]
| ||||||||||
dialectisch. Maar de Hegeliaanse dialectiek wordt hier veel vrijer en persoonlijker gebruikt. Ze hangt niet langer vast aan teksten van Hegel, ze blijft alleen over als methode. Menselijke liefde en vriendschap blijft strak rechtlijnig en rationeel. Hoe helder en knap ook geschreven, het behoudt altijd een zekere afstandelijkheid tegenover het onderwerp. Een filozofie van het wonen daarentegen is veel rijker en levendiger; filosoferen heeft hier vlees en bloed gekregen.
Van meet af aan krijgt de invloed van Heidegger hier een even groot gewicht als die van Hegel. Dit is te verklaren uit het feit dat Heidegger een stuk over hetzelfde onderwerp geschreven had: Bauen, Wohnen, Denken. Maar de invloed gaat veel dieper. In heel het boek wordt binnen het stramien van de Hegeliaanse dialectiek de methode van de fenomenologie toegepast: de verschijnselen die zelf waarheid openbaren. Deze methode dwingt de filosoof met veel groter aandacht naar de onmiddellijk bij-de-handse realiteit toe te gaan. De eigen, directe ervaringen worden meer dan vroeger grondslag en hoeksteen van het denken. De stralende bladzijden over de geborgenheid tegen regen en wind, over het fascinerende spel van het vuur, de gezelligheid en de intimiteit van de woonkamer onder de avondlijke lamp had Vander Kerken nooit zó kunnen schrijven, als hij in de stilte van zijn kloosterkamer niet voortdurend had teruggedacht aan het huis in het Limburgse Heppen waar hij in 1910 werd geboren. Zijn wandelingen door Leuven en Antwerpen zullen niet vreemd zijn aan de levendigheid van zijn fenomenologische beschrijving van straten, stegen, pleinen en boulevards. De eigen ervaringen worden in dit boek ook voortdurend getoetst aan die van anderen, bijvoorbeeld van Alain, Julien Green, Ernst Jünger en aan de inzichten van de psychologie en de psychoanalyse. Is Een filozofie van het wonen volgens mij zijn beste boek, Mensen willen gelukkig zijn is het warmste en aantrekkelijkste. ‘Het was niet de bedoeling een filosofisch werk te schrijven, al zal wat verteld wordt wel een en ander met filosofie van doen hebben,... het richt zich tot alle mensen die zich vragen stellen omtrent de mogelijkheden van hun geluk’.Ga naar eindnoot(20) In deze beschouwingen is Hegel helemaal op de achtergrond verdwenen. Geschiedenis en literatuur hebben de overhand gekregen. Het boek begint met een lang stuk ‘mentaliteitsgeschiedenis’: hoe hebben mensen in het verleden geluk beleefd, en wanneer en hoe is het streven naar geluk nadrukkelijk als probleem opgedoken? Pas op pagina 61 stelt hij de vraag, waarin de gelukservaring eigenlijk bestaat. Het antwoord is niet meer het resultaat van een streng opgebouwde dialectische redenering; het ontplooit zich langzaam en met veel facetten uit een onderzoek van geprivilegieerde momenten in het leven waarin de gelukservaring kan opspringen. | ||||||||||
4.Met zijn korte essays confronteert Vander Kerken al jaren lang een ruim publiek, dat anders nooit of niet meer met filosofie in contact zou komen, met de grote vragen van het menselijk bestaan. Hij beschouwt dit zelf als zijn belangrijkste taak. Hij verheft nooit zijn stem, hij is geen schreeuwende, gelijkhebbende profeet die meteen heel de wereld wil verbeteren. Hij vertelt rustig, met de humor en glimlach van de wijze. Zijn korte stukken zijn voor enkele tienduizenden een aansporing geweest om zijn boeken te lezen. Ze leren daar geen grensverleggende nieuwe theorieën kennen. Wel ontmoeten ze een denker die enkele belangrijke aspecten van het menszijn op een heel oorspronkelijke manier, met de hulp van enkele van de | ||||||||||
[pagina 546]
| ||||||||||
allergrootste filosofen en schrijvers, weet te verhelderen in een schitterende taal.
De titels van zijn boeken wijzen op Vander Kerkens reële geloof in de mens. Niet dat hij een naïeve optimist zou zijn. Daarvoor is zijn kritiek op de uitwassen en de donkere zijden van de hedendaagse samenleving te scherp. Deze schaduwkant blijft ook altijd op de achtergrond aanwezig in zijn boeken. Maar het geloof in de mogelijkheden van de mensen om in vrede, liefde en vriendschap met elkaar om te gaan, om wonend en werkend zichzelf en de wereld te verkennen, om vreugde te vinden in arbeid, studie en literatuur en om te genieten van de kunst en de natuur, kortom om gelukkig te zijn, bezorgt hem een uitzonderlijke plaats in het filosofische landschap. Dit is immers overwegend donker en pessimistisch. Het heeft hem verwijten op de hals gehaald, als zou hij te elitair zijn en onvoldoende oog hebben voor de echte problemen van het moment.
Hij is te belezen en te goed geïnformeerd om zijn eigen grenzen niet te kennen en deze bezwaren niet aan te voelen. Hij geeft er zelf het antwoord op: ‘Is het wel het moment om zich in te laten met beschouwingen over menselijk geluk wanneer er zoveel leed en ongeluk heerst in de wereld? Wordt een zich onledig houden met een fenomeen als het “gelukkig zijn”, tegen zo'n achtergrond niet irreëel? Ik wil hier niet uitweiden in beschrijvingen. Het is al te gemakkelijk om met emotioneel sukses die achtergrond te ensceneren. Toch moet ik wel een antwoord geven op die vraag. Laat ik het doen met een andere vraag: heeft het zin te praten over gezondheid als er zoveel zieken zijn? Of: hoe zal ooit het ongeluk van velen gekeerd worden als er geen mensen meer zijn om in het geluk te geloven? Niet dat dit geloof een soort blindheid mag worden voor de realiteit van het leven, of een sprong in een optie die niet steunt op ernstige gronden. Mocht men in het verlangen naar geluk toch nog een vorm van individualisme of egoïsme menen te bespeuren, dan wil ik daar tegenover stellen wat Godfried Bomans eens zei, dat namelijk “de echte egoïsten, d.w.z. die zeldzamen die er ernstig naar streven zelf gelukkig te zijn, het meeste geluk voor anderen verspreiden”’.Ga naar eindnoot(21) En van zijn denken kan hetzelfde gezegd worden, wat hij eens schreef over Wittgenstein: hij wil ‘de grenzen van het zegbare bepalen om te laten zien waar het gebied van het onuitsprekelijke begint...’.Ga naar eindnoot(22) | ||||||||||
Bibliografie:
|
|