| |
| |
| |
Over de Surinaamse literatuur en haar schrijvers
Rabin Gangadin
Geboren in 1956 te Paramaribo (Suriname). Is student geodesie aan de Technische Hogeschool te Delft. Hij is literatuurrecensent bij Hervormd Nederland. Publiceerde in 1982 de dichtbundel Een zeldzame kamer. Binnenkort verschijnen van hem de bundel Tussen Letter en Geest en zijn literair en polemisch tijdschrift Literair mozaïek.
Adres:
Colombiahof 6, NL-2622 AC Delft.
| |
De prozaïsten.
Albert Helman wordt door de Surinamers ten onrechte beschouwd als een eigenzinnige dwarsligger. Hij schreef volgens hen boeken, die niet geschikt zijn voor het Surinaamse volk maar voor de buitenlander. Dit is natuurlijk opgehoeste flauwekul. In de tijd dat Helman zijn eerste werken schreef, waren er misschien maar enkele Surinamers, die het Nederlands in woord en schrift beheersten. Hierdoor had hij geen duidelijk lezerspubliek waar hij eventueel op zou kunnen mikken.
Voor het literaire fenomeen is literatuur nooit in de eerste plaats een instrument geweest om de Surinaamse sociale en politieke ‘opvattingen’ te propageren en evenmin om zijn standpunten ten aanzien van zijn werk die hem zogenaamd sociaal of politiek moesten legitimeren, aan de openbaarheid prijs te geven. Bij Helman tref ik persoonlijk een symbiose aan van het literaire en humanistische engagement in de wereld. De publikatie van zijn dichtbundel Semi-finale verhoogt de veelheid van Helmans creativiteit, die de laatste paar jaren haar neerslag vond in Avenue-Literair en in Maatstaf. Helmans poëzie is doorspekt met symbolen, die vooral in de natuur, de mythe van de aarde, en vooral niet gegrond in een pantheïstisch wereldbeeld, moet worden gezocht. Het komt bij me op, vooral als ik Helmans Het eind van de kaart lees, dat zijn persoonlijke preoccupaties, die hem zo hoog zitten, met de Surinaamse natuur, met de watervallen (en dus met het Surinaamse binnenlandse leven) scherp in het brandpunt zijn gekomen. Ik ben zelf helemaal geboeid door zijn vertellingen over zijn belevenissen tijdens een zes wekelijkse tocht door de binnenlanden van Suriname een kwart eeuw geleden.
Albert Helman is echter vooral een meester in het oproepen van nieuwsgierigheid
| |
| |
Albert Helman (o1903).
naar wat er verborgen ligt achter Surinames ogenschijnlijk volstrekt onbegrijpelijke natuur. Daarbij weet hij de spanning geleidelijk aan met groot raffinement op te bouwen tot de onthulling van het mysterie.
‘We varen tot een woedende waterval van ongeveer anderhalve meter, die als een beweeglijke, luidsputterende muur, en dichterbij als een woedendsissend gevaarte vóór ons staat. We kunnen niet verder met onze buitenboordmotor. Het zou wel mogelijk zijn met mankracht langs een zijkanaal te “boren”, zoals dat hier heet voor binnendoorsluipen, maar daar zou veel te veel tijd mee gemoeid zijn. Lopen dus’.
Zo gaat het ook met talloze andere feiten en gebeurtenissen in de ontmaskering die zich door het hele werk voltrekt. Het meesterschap van Helman ligt in de talloze aspecten van een vertelling waarin hij uitblinkt; zoals de prachtige natuurbeelden, de fijnzinnige analyses, en de rake portretten over de culturele levensverhoudingen van het Surinaamse binnenland (= oerwoud).
Het eind van de kaart is daarom heel concreet en authentiek en is gerealiseerd met een ongelooflijke hoeveelheid details, die een prachtige atmosfeer van sleur, verval en in contrast daarmee tomeloos menselijke verlangens oproepen. De hang naar zelfdiscipline, scrupuleus zelfonderzoek en het overdadig speurwerk staan centraal in het werk. Daarin vindt men geen allerindividueelste ontboezemingen, wel uiterst accurate, tegelijk visueel gedetailleerd en emotioneel ingehouden natuurbeschrijvingen.
Na Albert Helman zijn Bea Vianen en Leo H. Ferrier ongetwijfeld de auteurs in wier gehele oeuvre het Surinaamse leven gevat en systematisch wordt geïllustreerd. Gewapend met ogen die de beelden, houding en gebaren vastleggen met een fotografische precisie en snelheid, hebben zij hun gegevens verzameld. Vianen bijvoorbeeld geeft in haar werken, die de indruk wekken van aan het werkelijke leven ontleende verhalen, de kleur, het aanschijn en de bewogenheid van het ware Suriname. In de zin van het realisme zijn Vianens boeken erg socialistisch c.q. stichtelijk. In de zin van het formalisme beschrijven haar werken een maatschappij van het verleden, die zijn sterke invloeden nog steeds laat gelden in Suriname. Het realisme in haar werken camoufleert de angst en een mystieke honger naar het geheimzinnige, de gedweeë gehoorzaamheid aan een toekomst die men niet meer zelf maakt maar alleen nog voorspelt.
In de tijd dat Atman tot stand kwam, was
| |
| |
Bea Vianen (o1935).
een ieder in Suriname er van overtuigd dat de waarachtigheid van Ferriers onvervulde liefde en de aangrijpende manier waardoor hij deze door de literatuur heeft verwezenlijkt, wat hem door het verblijf in Europa (Nederland) zelf was geweigerd, ruimschoots zijn diepe, levensgevaarlijke indruk verklaart. Tegenover de geest die zijn ‘Hindoestaan-zijn’ ontkent, probeert Ferrier de geest te zijn die streeft naar verzoening. Men voelt als lezer ook wel dat er in het verhaal sprake is van een ongerichte liefde, een liefde zonder object, die het kenmerk is van de in hem verscheurde ziel. Ferrier heeft zijn werk ten nauwste verbonden met de tijd waarin hij tot ontwikkeling en zelfinkeer kwam en het tot uitdrukking bracht. Het boek Atman staat dan ook onlosmakelijk verbonden met het Surinaamse leven, een momentopname, al losgelaten door zijn auteur, die het voor een nieuw heden laat schieten. Je zou het boek ook Ferriers ethica kunnen noemen, omdat het de systematiek heeft van een wijsgerig werk en daarbij tegelijkertijd het karakter bezit van een sociografie van het Surinaamse volk. Ferrier maakt gewag van een oude Surinaamse traditie volgens welke er een onzichtbare, voor de mens onbekende ruimte bestaat, waar zich geheimzinnige wezens ophouden. Op grond van zijn verwantschap, met mythologische, sterk in de duivelse sfeer bestaande krachten, beschouw ik Atman als een archetype, een demonisch archetype zelfs en dat maakt het boek zeer fascinerend. Ferrier bevordert de spanning in zijn verhaal door de lezer lang te laten wachten op de belangrijkste oorzaak van zijn al zolang durende labiele toestand. Atman staat ver van het ironisch realisme af; het literaire bewustzijn dat uit zijn werk spreekt is gecompliceerder dan een Surinaamse vlakte. Ferrier intensiveert zijn gedachte, verfijnt de psychologie, maakt gebruik van de verbeelding als een middel om betekenis te verlenen. Hij is betrokken bij wat hij
schrijft en brengt daardoor het lot van zijn hoofdpersoon in verband met vragen, die zich in de werkelijkheid voordoen. Hij vertelt vanuit het gezichtspunt van zijn personages, waarbij soms plotselinge wisselingen optreden. De moraal komt in wezen neer op de sublimatie van de oerdriften van de Surinamer; de hierbij gebezigde woorden verwijzen naar mijn oordeel nergens naar en hebben alleen een emotionele betekenis voor hem. Zijn personages zijn niet alleen psychologische portretten van herkenbare personen maar ook personificaties van aspecten van het bestaan van het Surinaamse volk zoals dat in het diepste wezen bestaat (Existentie).
‘Bloed vloeit in de rijst. Het scherpe kartelmes, waarmee ik de kartonnen verpakking heb opengesneden heeft mijn wijsvinger verwond. Schuin, drie karteltjes in mijn vlees. - Identare -. Bloed in de rijst die uit Suriname komt en daar door vele Hindoestanen wordt verbouwd. Met strelende gebaren vertrouwen ze de jonge bibits toe aan de weke grond van de
| |
| |
Astrid Roemer (o1947).
rijstvelden waar het water modderig is, de zon verzengend kan zijn. Lichtgroene, dunne halmen, tere worteltjes, wit, nog in het eerste stadium van ontwikkeling, boven en onder dit jonge ontkiemde zaad, dat gele padi was. Arbeidende lichamen, smalle, de hele dag voorovergebogen ruggen - handeling, eindeloos strelen, niet in intensiteit afnemende ritmische liefde - zuivert stromend bloed cellen afbraakprocessen vinden er plaats; wisselt er stoffen die aan- en afgevoerd moeten worden. Warme druppels zweet vermengen zich met het water. Diepe scheuren in de verharde eeltzolen. Nagels, zwart vergaan, door het water dat al lauw hun voeten omspoelt. De zon, fel en brandend, droogt spatten op de huid. Kringen van modder, die aarde is. Lichamen, één met alles wat in en om hen is. Hun geest wordt één met de goddelijke loutering, een onvergankelijke oogst’.
Verlangens die in ons leven niet in vervulling zijn gegaan, werpen hun schaduw ook op bevredigde begeerten en doen afbreuk aan de waarde van genotvolle uren. Dat is het thema waar de 47 pagina's rijke novelle Waarom zou je huilen mijn lieve lieve van Astrid Roemer op gebaseerd is. Het zonder overdrijving of cliché invoelbaar maken van de hevige emoties die daarmee gepaard gaan, in een realistisch getekende dagelijkse omgeving in Suriname, is de centrale opgave van Astrid Roemers schrijversschap. Astrid evoceert op een heel treffende wijze het ‘Big-Talk-Leven’ van Suriname, met al zijn leegheid, properheid en verlorenheid. Het verhaal handelt over het harde bestaan van een oude lotenventer. Zijn ambitie en zijn intense liefde voor zijn vrouw zijn zijn drijfkracht voor zijn weinig belovende arbeid.
‘Ik keek je recht in de ogen en sprak: “Als de bloesems vruchten zijn geworden, als het erf bloederig zal zien van rijpe pommeraks, als vleermuizen en jongetjes de boom belagen dan zal ik onder haar gaan zitten en wachten tot de vruchten helderrood worden van zonlicht, net zo donker als je lippen en dan pluk ik ze voor je, één voor één met mijn handen, opdat ze gaaf en onbevlekt zijn, manden vol...” Ik bedoelde, blijf bij me. Ik zal je alles geven’.
Astrid roept heel intens de verterende melancholiek op die haar visie op de wereld kleurt. De intrige stelt geen halsbrekende eisen en elke scène staat in dienst van het opvoeren van de emotionele lading.
Deze novelle is een uiterst eenvoudig, zuiver proza, waarin alles ‘undercooled’ is. Er wordt weinig onderstreept of ingehamerd. Het tragische van het verhaal ligt in het verhaal tussen de regels. Als de oude lotenventer een loterij wint, krijgt hij plotseling een reuze belangstelling, zowel van zijn buurtbewoners als van de persmensen. Hier viert de teleurstelling hoogtij. De mensen hebben het voortdurend over prijzen en geld en tonen geen werkelijke belangstelling voor hem.
Astrid Roemer is een schrijfster met een
| |
| |
poëtische drift en haar pennevruchten zijn erg meeslepend.
Het werk van René de Rooy verklankt in scherp contrast met dat van Astrid Roemer iets anders: een aaneenschakeling van absurde gebeurtenissen. Dat is de indruk die je overhoudt als je René de Rooys indrukwekkende roman Verworpen Vaderland leest. Dit boek geeft zijn persoonlijke herinneringen weer over een land, dat eens obsessie voor de Nederlandse schrijver Willem Frederik Hermans is geweest. We krijgen in hoge mate de gruwelen voorgeschoteld, met daar omheen indrukken van de wrange en frenetieke politieke situatie in Suriname. De Rooy tracht het beeld van een verbijsterende werkelijkheid te geven, waarbij de bekende feiten over dit land door andere overdreven nationalistische Surinaamse scribenten, juist angstvallig worden verbleekt tot een web van betekenisloze clichés. Hij kan daarom, zeer terecht, als een schrijver beschouwd worden die Suriname op een impressionistische wijze heeft geportretteerd.
‘Vaderland, geboortegrond, ik heb me van je losgerukt; ik heb je verworpen en ik zal je beledigen en beschimpen opdat je mij voor eeuwig zult haten; nimmer keer ik tot je terug; ik stel me nimmer meer bloot aan jouw bezoedeling en besmetting, aan verminking en deernis, en aan een voortijdige dood. Je schurftige awarie (= stinkende buidelrat); etterende zweer; open mestvaalt; schijthuis op een stinkend achtererf; insektenbroedplaats; schandvlek op de borst van ons zuidelijk continent; heiligschennende mannelijke hoer; bilharzia-moeras; giftige makkaslang; onderste krab in de krabbeton; eindeloos uitdijende lasterkanker; kleverige koeparie (= vieze, glibberige teek); bloedzuiger; corrupte zwendelaar; sluipmoordenaar’.
De Rooy toont als een rasechte Surinamer aan dat zijn landgenoten in hun grondvormen ongenuanceerde, schaapachtige branieschoppers zijn met onwrikbare principes.
Zijn betoog is de weerslag van een haast continue verontwaardiging! Die verontwaardiging baseert De Rooy op eigen ervaringen (onder meer als onderwijzer), op onderzoek naar het gedrag van Surinamers, op feiten uit de Surinaamse geschiedenis en uit de actualiteit, op lezen, waarnemen en ergernis. De Rooys kwaadheid heeft, vaak heel begrijpelijk, de neiging in cynisme over te gaan. Aan het slot van het deel in zijn boek dat over Suriname gaat (een deel gaat over zijn belevenissen op de Nederlandse Antillen) geeft hij je bijna het gevoel dat woede niet veel helpt, dat de reuzen waartegen hij uiteindelijk ten strijde trekt toch weer windmolens zijn. Hij trekt kortom zijn eigen aanval in twijfel. Relativeert daarmee wellicht de hoop dat zijn woede iets zou kunnen veranderen. Gewapend met voldoende argumenten en een strijdbare mentaliteit signaleert De Rooy in dit sterk satirische werk dat het een ingewikkeld en dubieus verschijnsel is, wanneer Surinaamse staatslieden zich aardig voordoen. De Surinaamse staatsburger wordt door de staatslieden tegelijkertijd geaaid en geminacht; hij moet zich gedragen volgens een verwachtingspatroon, moet afhankelijk, kruiperig, onderdanig en kwetsbaar zijn. Gebeurt dat niet, dan wordt hij voor vrijpostig uitgemaakt, een typisch Surinaamse uitdrukking.
Op een overtuigende manier geeft De Rooy aan, hoe het leven in Suriname een meestal uitzichtloos gevecht is om erkenning van de eigen identiteit. Hoe de burger verstrikt raakt in de hiërarchie van staatslieden en bourgeoislui, daarin meestal het onderspit delft, en uiteindelijk vlucht in een heilloze uniformiteit. De mensen in Suriname hebben totaal geen moeite met ongelijkwaardigheid, maar worden in een belachelijk systeem van
| |
| |
‘gelijke kansen voor iedereen’ in een kastje geduwd. Het volk wordt een kans geboden waar het in zijn hart niet om vraagt.
Ondanks al zijn ‘zwart op wit’ virtuositeit is De Rooy allerminst een eenzijdig verstandelijk en op uiterlijkheden gerichte kunstenaar. Het Surinaamse levensbeeld is bij hem geen doel, maar een zijdelings gevolg van een primaire emotionele gedrevenheid geweest. Ik kan me voorstellen dat deze gebundelde woede bij goedwillige Surinamers in het verkeerde keelgat schiet. De Rooys aanval heeft soms ook iets van een mitrailleur, stevent bewust op provocatie af. Maar het uitgangspunt blijft het hele boek door integer en dus overtuigend. De verontwaardiging heeft een stevige basis en daarom zetten de stukken aan tot denken. De Surinamer die dit ontkent, moet mij dat maar eens haarfijn uitleggen.
Wat moet je van een schrijver weten om zijn werk te kunnen begrijpen? Ik denk dat deze vraag steeds praktisch en aan de hand van een concreet geval opgelost moet worden. Misschien bestaat er wel geen oplossing voor, omdat het biografische speurwerk uit iets anders dan uit een pure literaire instelling kan voortvloeien en daarbij naar een antwoord op allerlei vragen die het werk stelt, verlangt.
Al bij eerste lezing maakt Prins Pim van de cineast Pim de la Parra de indruk onder de drang van een niet aflatende inspiratie geschreven te zijn. Het werk is heel uiteenlopend. Het bestaat uit polemieken, scenariofragmenten, nostalgieën uit de jeneverfles, beschouwingen en roept talloze ficties op. Het lijkt me zelfs een moeizaam, pijnlijk, schoksgewijs proces dat het uiterste van de schrijver heeft gevergd.
Technisch is het boek Prins Pim vanuit een mengsel van amateurisme en aristocratisch hobbyisme samengesteld. Toch is er een intense spanning voelbaar. Het meest kenmerkende in de compositie van het verhaal is de manier waarop de auteur allerlei onverhoedse wendingen aangeeft. Het accent komt merendeels te liggen op de ontluikende sexuele verhouding van de hoofdpersoon met koningin Beatrix (in het verhaal prinses Beatrix).
‘Luister, Trixie, hartje van me, ook jij bent een droomster, een warmbloedig dier, lekkere bange watervrouw van me. Er zijn plaatsen op aarde, mijn lief buffeltje, waar jij en ik zoete en zoute onbekommerde dagen en nachten kunnen doorbrengen. Je hoeft er echt niet van Claus voor te scheiden, popje, je moet aan je kleine kinderen denken. Maar wie van Oranje zal jou ten eerste buitenechtelijke romance met een zwartwitrode Prins uit Paramaribo in het diepst van haar hart willen ontzeggen’.
De verteltrant van Pim de la Parra is te vergelijken met een mislukte filmopname. Zijn verhaal wordt gedwongen naar een climax. Pim de la Parra is een moeizaam vechter. In Prins Pim laat hij zien wat zijn nietsontziende avontuur kan opleveren. Het is aannemelijk dat Pim de la Parra met opzet voor een vrije schrijftrant en een simpele aanpak heeft gekozen. Toch heeft dat zijn verhaal geen goed gedaan. Ik bedoel niet dat De la Parra meer literaire fantasie had moeten hebben omwille van een esthetisch bevredigend effect; dat zou ongepast zijn. Maar hij had zichzelf en zijn verhaal een betere dienst kunnen bewijzen als hij zijn epos technisch behendiger had verteld.
Edgar Cairo daarentegen beheerst een magnifieke verteltrant en is wat dat betreft een echte volksdichter. Een zuiveringsrite vormt de climax in zijn werk en we maken tegelijkertijd kennis met een langzamerhand verdrongen element in de Creoolse samenleving: het eeuwenoude geloof in geesten, bezweringen en
| |
| |
Edgar Cairo (o1948).
allerlei andere magische middelen en rituelen.
Al direct na de verschijning van zijn eerste werken was de naam Edgar Cairo een begrip geworden in de Surinaamse literatuur én in bepaalde Nederlandse kringen waar men soms niet meer op zoek is naar een literair vernuft maar naar een exotisch wonder. We hebben sindsdien Cairo's theaterstukken leren kennen, zijn gedichten en romans, die enorme woordlagen; het gordijn van zijn woorden heeft zelfs vlam gevat.
Degenen die over Cairo's specifieke taalgebruik struikelen, (en dat zijn er helaas niet weinig) zien in zijn pennevruchten ten onrechte een opgestookte hysterie waarin hij zijn literaire doel voorbij lijkt te schieten en zelfs terecht komt in een literair delirium omdat de infectie van zijn beschrijvingsmanie (= gebruikte taal- en stijlmiddelen) een epidemisch karakter zou hebben. Niets is in feite minder waar.
In Kollektieve schuld brengen de bondig geformuleerde dialogen van Edgar Cairo de lezer onmiddellijk in de Creoolse sfeer.
‘Marjana was je handen schoon! Kom, was het donkere gezicht van je met water uit de Kalebas. Neem afscheid van je schulden’.
‘Zie je wel’, zeiden ze. ‘Het zijn die dingen die hem het leven zuur maken. Hij had eerst een bad moeten nemen tegen alle geestelijke ongerief! Hij had eerst zijn kra moeten roepen! Hij had vlak voor zijn vertrek niet zo laat op de avond uit moeten gaan met alle mogelijke kwaaie gevolgen van dien! Hij had een bakroe (= kwade geest) op 'em’.
De hier geschetste magische constitutie vormt de verklaring van de leefwijze van de Creolen die blindelings wordt gevolgd. De daden die de hij-figuur in deze in opdracht of in de geest van zijn huisgenoten moet verrichten, moeten hem een identiteit verschaffen. Zijn ‘redding’ kan hij slechts bewerken door een beroep te doen op de magische krachten.
| |
De dichters.
Poëzie schrijven in Suriname én onder de Surinaamse bevolking dreigt tot een daad van rebellie tegen de grauwe realiteit uit te groeien. Het is een poging tot correctie, verandering of afschaffing van de werkelijke werkelijkheid, tot het vervangen daarvan door de fictieve werkelijkheid die de Surinaamse dichters creëren.
De ‘jonge’ Surinaamse dichter Sweet ontvouwt in zijn omvangrijke dichtbundel Strijd voor een betere mentaliteit een symbolische moord op de Surinaamse werkelijkheid. De rebellie tegen deze werkelijkheid wordt geïnspireerd door de demonen waarmee hij is behept: feiten,
| |
| |
toestanden, wangedrag, immoraliteit, etc., zo zeer waren zij rond in zijn geest dat het de thema's van zijn boekwerk zijn geworden. Sweets bundel is simpel en vanaf de eerste bladzijden duiken zijn ideeën keer op keer op als een obsessie. Ik denk dat hij met onderstaand gedicht de Nederlandse schrijver Guus Kuijer binnen de kortste keer tegen zich in het harnas jaagt. Guus Kuijer pleit in zijn essay Het geminachte kind tegen de voortdurende terrorisering van de ouderlijke figuren tegenover kinderen.
Laten wij het kind gewennen
Aan gehoorzaamheid en plicht.
Laat het al de regels kennen,
Waartoe allen zijn verplicht.
Gehoorzaamheid verplicht ons allen,
Want ze geldt voor al ons werk.
Jong gewend en 't zal meevallen,
Niemand treedt dan buiten 't perk.
Gehoorzaamheid voor jongeren,
De strengheid en soberheid die van deze parochiale taal uitgaan, tonen slechts de terugweg naar de jaren dertig die Sweet als koers wil nemen. De hoofdletters na de komma's sleuren je bijna weg in een draaikolk van betekenisloze cliché's. Als dichter gelooft Sweet in de zuiverheid van de gevoelens die in zijn werk tot uitdrukking worden gebracht. Vol vertrouwen richt hij zich tot zijn lezers, vertrouwen in zijn taal en in de bereidheid van anderen om zijn woorden net zo ernstig te nemen als hij dat zelf doet. De simpliciteit van zijn poëzie maakt het zelfs mogelijk om zonder kritiek langs de regels te gaan en daar met hoge graad van intensiteit bij betrokken te raken. Sweets persoonlijke karakter doet de lezer aansluiting vinden bij zijn omgeving, die zijn menselijke begrip, sympathie of medelijden inkapselt. De rijmwoorden komen niet log en lelijk over, evenals de woordkeus die ongeforceerd klinkt. Hij gelooft helaas niet in de poëzie als leerschool voor het verwerven van beter literair inzicht. Het tweede dat mij irriteert is, dat Sweet zich te makkelijk overgeeft aan conventionele, onpersoonlijke dichtwoorden zoals, dag, nacht, machteloosheid, pijn, verdriet, onzedelijk, etc.
Dichten is duidelijk maken dat wij niet gedwongen zijn onzin te schrijven over de verliefde, boze, immorele onzin die wij in ons voelen opkomen. Sweet doet me voortdurend aan de Iraanse leider Ayatollah Khomeiny denken. Hij verloochent het leven en de natuur zoals die in de geest van de hedendaagse mens bestaat en vervangt de werkelijkheid door de menselijke wil en verbeelding op te winden en te prikkelen door zijn zedeprekende constructies. De wereld waar hartstochten woeden en angstkreten opstijgen, veroordeelt Sweet slechts terwille van zijn eigen harmonische en denkbeeldige wereld. Voor mij is Sweets poëzie een aaneenschakeling van dogmatische geloofsovertuigingen die leiden naar het fatale moment. Zijn pessimisme kan volgens mij door geen sterveling gedeeld worden. Hij vertegenwoordigt te veel het conservatisme en het orthodoxe. Zijn maatschappijhervormende ideeën openen geen nieuwe gezichtpunten, maar werken alleen tiranniserend en kunnen zelfs als drijfveer dienen voor een eventueel godsdienstig fascisme!
Sweets moraalfilosofie is een zeer onverteerbare kost die leidt tot een overtollige maagsapproduktie.
Zogenaamd beschaafde landen,
En onnoozle kinderhanden,
Tonen smetten van de tijd.
Naakte stranden, naakte lopers,
Naakt in huis en naakt op straat.
Dat zijn radicale slopers,
Activisten van het kwaad.
Jij pornografiehandelaar,
Collega van de heldemonen.
Ik klaag je aan, jij moordenaar,
Van onze dochters, onze zonen.
Wat literatuur doet is eigenlijk: je ervaring vergroten door de woorden uit de omgangstaal, zoals je die zelf bezigt,
| |
| |
meer betekenis te geven. Die ervaring put je uit analyses, beschrijvingen of enquêtes aangaande allerlei onderwerpen, en zelfs het eigentijdse voyeurisme (het bespieden van zaken uit het laaiende liefdesleven). Wat poëzie betreft, presenteert Blaw Kepanki zich wel degelijk als een dichter die met zeldzame behendigheid te werk gaat. Zijn werk telt vele gedreven passages en rake bewoordingen die getuigen van vooringenomen belangstelling voor mens en maatschappij. Gewend aan de waardige manier waarop hij in zijn boekje tegen het sociale onrecht ageert, ben ik ook verrast door de openhartigheid van zijn poëzie, die veroverd en geleid wordt door het steeds kwade humeur.
In haast al de gedichten van Kepanki wordt met veel moeite en met weinig ironie de positie van degenen die een minder aanzienlijk lot beschoren zijn, doorgelicht. Op een derde niveau wordt duchtig gewerkt aan het doorbreken van vastgeroeste denkpatronen. Kepanki is dus een tegenhanger van Sweet.
Blaw Kepanki's poëzie moet het hebben van beproevingen met associatieve denkpatronen. Zijn poëzie moet het hebben van beproevingen met associatieve beelden en een woedend woordgebruik, dat wel eens barok in de oren wil klinken.
Expansieve multinationals
arbeiders gevangen houden
in hun wurgende tentakels.
Het modern architectonische Brascha
die een donkere schaduw over
de honger van de bewoners der
O uitbuitend imperialisme
Kepanki dreigt de bourgeoisie op allerlei manieren tegen de haren in te strijken. De hallucinerende manier waarop hij de ‘vervuiling’ van de maatschappij samenvat, doet denken dat hij al die ellende op een bijna lichamelijke manier ervaren heeft. Hoezeer Kepanki ook begaan is met het welzijn en het milieu van zijn medemensen, toch hanteert hij de spuitbus, zoals iemand die, krankzinnig van het wezenloos gezoem om zijn kop desnoods een kanon afschiet op een mug.
De eis die aan een Surinaamse dichter(es) op zijn minst gesteld kan worden is naar mijn idee dat hij/zij zich meer rekenschap moet geven van het verband tussen poëtische schoonheid en poëtische arbeid. Voor de poëtische schoonheid geldt immers dat het dichterlijke subject niet meer spreekt als een persoonlijk Ik, maar in de huid kruipt van zulke universele eenlingen als de thuisloze monnik, de vervreemde, de waanzinnige, etc. Alleen in deze geïsoleerde typen kan het dichterlijk subject op zoek gaan naar authenticiteit.
De stilistische mode van Frits Wols bijvoorbeeld is het best terug te vinden in de werken van de overige Surinaamse dichters. Zijn bundel Surine Cyclus schijnt voort te komen uit een door edele emoties gevoede geestelijke verlamming, niet uit lamlendigheid of ongeïnteresseerd zijn. Situaties over allerlei politieke toestanden in Suriname én het leven van de Surinamers in Nederland worden uitputtend in de gedichten bezongen. In een broddelige stijl geeft Frits Wols toelichting in zijn poëtische teksten. Een echt fraaie poëzie is het geheel niet geworden. Wat het wél is geworden stelt teleur; een hap-snap demonstratie van ongekende situaties, waarbij hij zijn hart en fantasie naar het onbevattelijke laat uitgaan.
De gedichten zijn geschreven in een zeer persoonlijke spreektaal. De toon van die spreektaal wordt bepaald door een ongenuanceerde hunkering van klank en ritme. Contrasterende klemtonen, onverwachte accenten, assonanties, afgebroken zinnen in het Surinaams, Engels en
| |
| |
Nederlands en tenslotte ontbrekende metra.
please, geef me nog een kans Mezelf weer te zijn
De poëzie van Julian de With is mest voor strijdlustige heethoofden, die zich niet in alle vrijheid wijden aan de vrede die het enige doel in het leven vormt, maar zich juist manen tot buitensporige gewelddaden. Zijn boodschap is overgoten met een moraliserende, wereldverbeterende saus en maakt teveel de indruk van een koketterie. De ironische verzetstoon klinkt snel vals en tiranniek. De With kiest voor zijn verzet niet de ironie, maar de onverbloemde ernst. In de poëzie kun je beter het zekere voor het onzekere nemen, dan andersom. De ellende bij deze dichter is, dat hij een beeld tot werkelijkheid wil herleiden door de stijl en het ritme te verwaarlozen.
verweven in hun waanvoorstellingen
verziekt door hun intellectualisme
verblind door het rascisme
beperkt van sociaal inzicht
beroofd van elk menselijk gevoel
verteerd door hun weerzinwekkende
Toegang tot een gedicht kun je alleen krijgen als je notie hebt van poëzie in het algemeen, van de tijd, de cultuur, het land waarin het geschreven is en van de stroming waarin het al dan niet thuishoort. Sleutels krijg je in de eerste plaats door vragen te stellen over wat er zich in een bepaalde periode aan het poëtische front afspeelt, wat de uitgangspunten, de slagwoorden, de bakens zijn en hoe die door anderen bestreden en vermeden worden. Met die vragen over een overigens heel flexibel geheel en de daarbij horende merendeels hypothetische antwoorden begin je dan aan een bundel, een reeks en ook één gedicht kritisch.
Als we de regels van Jit Narains gedichten even langs gaan, dan merken we dat hij in bijna al zijn gedichten de natuur buiten de stad beschrijft. Hij zet de natuur zelfs tegen de stad af. Dat is het decor waartegen zijn streven afsteekt en waarmee het ook verbonden blijft.
en het zweet in de zakken
Soms raak je in verwarring door een mengelmoes van het Nederlands en het Sarnami; en een mengelmoes is een chaos!
Jit Narains toon is bezwerend, snel wisselend van beeld en ritme, niet gevangen in het harnas van een vaste maat; kortom verwarrend. Zijn gedichten kunnen bij mij niet helemaal door de beugel, als zijn vormgeving, gecombineerd met meer variatie in de thema's ook nog ernstig genomen zou moeten worden.
Je staat versteld van de ijver waarmee hij in zijn poëzie werkt, met situaties waar je zonder verveling, maar niet prettig langs de regels heen kunt glijden zonder de behoefte iets te herlezen of te toetsen. Vroeger was het de taak van welsprekende dominees om de suffige gelovigen wakker te schudden. Die tijd is voorbij. Jit Narain kan met zijn dichtbundel Dal Bhat Chatni dat deel van de pastorale zorg overnemen. De reden tot deze opmerking ligt ten grondslag aan het feit dat deze dichter in zijn gedichten te sterk begiftigd met een verbalisme overkomt, dat
| |
| |
Dobru R. (1935-1983).
veel moet compenseren. Jit Narain praat en praat en vertelt en vertelt zonder dat je eigenlijk iets zakelijks over zijn poëzie te weten komt, amusant en aantrekkelijk voor de één, tegelijkertijd een verwarring voor de ander.
Er zijn Nederlanders zoals K.L. Poll van Hollands Maandblad en NRC-Handelsblad die met hun rood ontstoken hoofden meteen beginnen te schuimbekken als ze tropische kost krijgen te verteren. Zij tonen totaal geen begrip voor de dichters uit de door het neo-kolonialisme en imperialisme aangevreten gebieden, die diep over hun maatschappelijke problemen inzitten.
In een niet gering percentage van zijn gedichten attaqueert de in 1983 overleden Dobru de koloniale uitbuiters.
in de zwampen van de arbeid
bloedzuigers aan mijn hoop
Dobru's gedichten doen mij allereerst denken aan windstromingen, die weggaan en nooit meer zullen terugkomen. Maar toch komen de gedichten op één of andere manier uit zichzelf tot leven. Het lijkt alsof ze op een stevige onderbouw rusten. Ieder detail lijkt functioneel en wordt opgevat en verwerkt in Dobru's gedachtengang. Zijn gedichten klinken vervolgens als een zonnig recitatief of als het nasale gezang van een Kawina zanger.
Chytra Gayadins stijlvariaties baren voor mij in geen enkel opzicht enig opzien en haar onderwerpen boeien mij niet zo zeer. Zij is teveel op zoek naar gemakzuchtige kopietjes uit het leven en tracht daarmee het gezicht van haar poëzie te bepalen. De poëtische wereld die zij oproept is ook erg klein.
Klein niet in ruimtelijke zin of door de onderwerpen, de zon, de koeien, de schapen, de biggen, de dood, het verlangen naar iets groots, die onderwerpen zijn ruim voldoende aanwezig, maar klein in dramatische zin. Vrijwel al haar gedichten zijn op dezelfde emotionele toonhoogte geschreven, lief, berustend, simpel, voortbordurend op hetzelfde patroon, met een vleugje spot, oubolligheid, angst voor de dood, verlangen naar de jeugd.
mijn zusje eet geen doperwten meer
ze verafschuwt de blikjes
ze wordt opgevreten van binnen
door honger naar identiteit
voor haar geen slavenvoedsel meer.
Af en toe geeft zij haar woorden hinderlijke accenten, hoofdletters en uitroeptekens. Een toenemende doorwerking van abstract en rechtlijnig denken wordt in haar poëzie zichtbaar gemaakt. In zekere zin is haar poëzie de opbouw van een oude werkelijkheid. De basisbegrippen van de plattelandstraditie worden uitgedragen door middel van artistieke middelen, zonder algemene verlangens.
Korter moet ik zijn over de poging die zij
| |
| |
doet om haar gedichten met een sprankje hoop toch toegankelijk te maken voor het lezende publiek. Chytra Gayadin is bang voor het onvolkomene, het onmogelijke van haar werkzaamheid; dan breekt het zweet haar uit, omdat zij zich met schrik realiseert dat haar bestaan als dichteres afhangt van de kunst, het kunnen weergeven van een ervaring die niet weer te geven is. Het verval in haar poëzie komt tot uiting in de levenssituaties die zij beschrijft en waarbij haar stijl en kunst in de taal en denkwijze in de eerste plaats een protest zijn tegen de a-musische, fantasieloze (hindostaanse) mannen. Sympathie brengt zij alleen op voor het volk dat in een poel van ellende dreigt weg te zakken. Chytra Gayadins gedichten zijn niet voldoende hecht doortimmerd, zijn niet overtuigend en geven geen blijk van enig idee dat er achter zit. Zij zal zich heel ambachtelijk bezig moeten houden om haar poëzie van deze storende elementen te bevrijden. Haar boek Padi voor Batavieren is ondanks alles wel degelijk het lezen waard!
Bij Silvia Singh breekt de melancholie de geestdrift, haar herinneringen verdwijnen in de mist en haar gedachten dwalen af van het doel dat zij zich voor ogen stelde. Haar passiviteit baart zorgelijkheid. Silvia Singh tobt onophoudelijk over gevaren waartegen ze niet gewapend is. Al wordt ze op geen enkele manier bedreigd, het besef alleen dat ze weerloos is, is genoeg om haar ongerust te maken: de rust die ze geniet lijkt haar kwetsbaar, de toekomst is vol gruwelijke mogelijkheden, want ze heeft er geen greep meer op. Er is een ramp over haar gekomen: ze is ineens van een verantwoordelijke volwassene veranderd in een afhankelijk object. Silvia Singh bevrijdt zich van illusies. Het inzicht dat zij schenkt gaat gepaard met een vaak bittere kleurstelling. In de kinder- en jeugdjaren wordt het bestaan beleefd als een opgang.
memories of my sweet childhood
Vertaald:
die je van je moeder kreeg.
Scepticisme, bitterheid, ongelovigheid, het op de lange duur afstompen; zij beschouwt dit alles als een mythische gemene deler van het leven. De dichteres voelt zich gereduceerd tot een hoopje repressie en een nutteloze gewoonte onder het symbool van burgerlijke goddelijkheid, de bolhoed.
when you're hurt so terrible
Vertaald:
als je zodanig wordt gekwetst
dat je slechts kunt sterven.
Het lijkt alsof dat wat zich bezig is in Silvia Singh te vormen en weer op te lossen, haar in een soort emotionele en geestelijke vervreemding doet storten, die zowel het leven dat zij geleefd heeft, als het leven dat zij gedroomd heeft onaannemelijk en onredelijk maakt.
Vertaald:
| |
| |
schijn er niet in te kunnen passen
Ongelukkigerwijs heeft Silvia Singh in de bundel Feelings meer weg van een afgematte herkauwer dan van de vermoeide, verfijnde raadgeefster waar zij zo op hoopt te lijken. Zij vertegenwoordigt het ideaal waarnaar iedereen in de maatschappij, van de hoogste tot de laagste sport van de ladder, streeft. Zij verstoffelijkt wat iedereen verlangt: het geregelde burgermansbestaan. Silvia tracht zich de herinneringen binnen te brengen, de herinneringen die de strijd aanbinden tegen de zware bewegende massa van de vergetelheid van de beelden. Een nachtmerrie die nevelige beelden en een vage angst achterlaat. Een nachtmerrie die het symbool wordt van een afkeer van het leven.
De vermenselijking van de vrouw, dat is de aantrekkelijke opgave die Charietje Choenie zich stelt en daarbij kan zij geen mannen gebruiken. In haar gedichten valt er van alles te zeggen. Er valt van alles in te zien. Eén van de eigenaardigheden die bij dit bonte heen-en-weer opvalt, is dat het waargenomene zich niet netjes in afgeronde zinnen laat persen.
Losse woorden voor de losse gedachten die als los land aan elkaar hangen.
prooi van arrogantie en willekeur
de martelares die kwelt zichzelf
vermorzel nu die toegewezen identiteit
Zo iemand als Charietje Choenie praat in haar gedichten met grote zorg en met een sterk ontwikkeld gevoel voor valse tonen.
Shrinivâsi (o1926).
Het sentiment dat zij in haar poëzie heeft uitgesponnen is het wantrouwen.
Haar gedichten komen sterk over als de mooipraterij van iemand die in werkelijkheid haar leven slijt in een vermoeid lichaam, achter de tralies van rimpels, in een mist van zorg. Charietje Choenie karakteriseert zich door haar gejeremieer, het altijd maar doordreinende zelfbeklag.
Haar wantrouwen keert zich ook tegen het vertrouwen zelf, zoals een poes die op haar eigen staart jaagt.
Zij is in haar gedichten op haar slechtst als zij zich zogenaamd blootgeeft, als zij in onzorgvuldig gestileerde, ondoorzichtige zinnen probeert te laten zien hoe de achterdocht, gericht tegen haarzelf en anderen, de vaste grond om haar heen doet afkalven.
Het vreemde van het Sarnami waarin zij schrijft, verzwakt hier en daar de inhoud, voor mij althans, omdat ik deze taal niet zo goed beheers in geschreven vorm. Charietje Choenies dichtbundel Asa is een zeer afwerend gestemd taalmasker waar een niet-sarnami-lezer moeilijk doorheen zal kunnen kijken. Haar thema is daarbij ook nog erg cliché-matig.
| |
| |
Thea Doelwijt (o1938)
Korter moet ik zijn over de dichters Shrinivâsi, Corley Verlooghen en de dichteres Thea Doelwijt. Shrinivâsi en Corley Verlooghen zijn twee intellectuele dichters, die vanuit een wijsgerig realistische visie schrijven. Deze twee kunstenaars manipuleren de woorden zodanig, dat die woorden, al naar gelang de accenten die zij erop leggen, naargelang het licht dat zij op de woorden werpen, naargelang het gewicht dat zij ze verlenen, betekenissen van andere niveaus krijgen. Eénzelfde realiteit wordt dan op een praktisch oneindig aantal verschillende manieren uitgedrukt. De totaliteit van hun poëzie is ontstaan uit een cumulatie van betekenissen in iedere zin afzonderlijk, van de duidelijkste, meest directe betekenis tot de meest complexe. Thea Doelwijt daarentegen probeert zoveel mogelijk van de eenvoud van de taal gebruik te maken. Haar taalvormen zijn geen technische taalvormen en de kracht van haar poëzie ligt zeker niet in haar taalgebruik.
Haar dichterschap komt het sterkst tot uiting in haar novelle Wanokko waarin zij het heeft over de identiteits-crisis van een Indiaanse jongen, die vanuit de jungle in de western-achtige stad Paramaribo belandt.
Doelwijts emoties in Wanokko vallen uiteen in twee grote categorieën: pure observatie en impressies en leefregels, moralistische sententies.
|
|