Ons Erfdeel. Jaargang 27
(1984)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 481]
| |
Waar staan ‘de groenen’ in Vlaaneren voor?
| |
[pagina 482]
| |
toe: onder het groene etiket gaan immers, ten eerste, zeer veelsoortige en soms ook tegenstrijdige politieke ongenoegens en verlangens schuil.Ga naar eindnoot(2) De groenen zijn inderdaad, zowel programmatisch als organisatorisch, nog in volle evolutie; in Frankrijk en Nederland is men zelfs aan enige versplintering toe. En ten tweede zijn de groenen nauwelijks te (be-)grijpen met de doorgaans gehanteerde politieke begrippen en indelingen (linksrechts, progressief-conservatief, enz.), noch eenvoudig in te passen in het min of meer vertrouwde politieke landschap. Op dit punt schiet het gangbare politieken sociaal-wetenschappelijk taalgebruik te kort. Overigens is er, althans voorzover ons bekend, tot dusver nog erg weinig empirisch onderzoek verricht naar, b.v., de maatschappelijke recruteringsbasis van de groenen, de expliciete en feitelijke motieven om op de groenen te stemmen, enz. Het weinige materiaal dat wel voorhanden is, zal gaandeweg worden weergegeven.
Ook wat hierna volgt kan dus bezwaarlijk een uitgebreid antwoord op allerlei vragen bieden. Het kan hooguit een schets van enkele hoofdlijnen zijn. Onze poging de groenen, beter, Agalev te situeren, tenzij anders is vermeld willen we ons inderdaad tot Vlaanderen beperken, omvat vier stappen: allereerst willen we een historisch overzicht van de groenen schetsen, waarbij het er echter niet om gaat allerlei feiten en gebeurtenissen te vermelden. Veeleer moet worden bezien onder welke omstandigheden en tegen welke maatschappelijke achtergrond uit een aanvankelijk vrij diffuse ‘herlevingsbeweging’ langzamerhand de politieke partij Agalev kon ontstaan. In een tweede paragraaf wordt de electorale opgang en de huidige, gestalsmatige politieke aantrekkingskracht van de groenen in Vlaanderen weergegeven. Verder willen we nagaan hoe dat politieke succes verklaard kan worden, welke maatschappelijke groepen selectief meer door de groenen worden aangesproken en hoe dit ‘gat in de politieke markt’ is kunnen ontstaan. In de vierde paragraaf staan we tenslotte stil bij wat men de langzame en nog onafgewerkte profilering van Agalev kan noemen: van die programmatische en organisatorische profilering hangt immers niet alleen de toekomst van Agalev zelf af, maar ook de betekenis en het effect van deze partij voor ons maatschappelijk en politiek bestel. | |
1. Een historiek van de groenen.In het uitvoerige feitenrelaas dat de geschiedenis van Agalev weergeeft, lijken enkele gebeurtenissen en wendingen van centraal belang: de ‘brouwerij’ in Viersel en de acties tegen het duwvaartkanaal Oelegem-Zandvliet legden de basis voor de ‘herlevingsbeweging Anders Gaan Leven’. Met de groeiende omvang en betekenis van deze beweging werd langzamerhand ook de vraag naar haar politieke opstelling dringender. Dat leidde ondermeer tot verkiezingsdeelname en mondde tenslotte haast vanzelf uit in partijvorming. In wat volgt willen we deze gebeurtenissen eerst, zeer in het kort, toelichten, en vervolgens nagaan wat de achtergrond en context is waartegen een en ander geplaatst en wellicht ook beter begrepen kan worden.Ga naar eindnoot(3) | |
Enkele gebeurtenissen...1. Omstreeks 1970 bestond er bij vele betrokkenen nogal wat ongenoegen omtrent het onderwijssysteem. Zo ook bij Luc Versteylen, jezuïet en leraar aan een college in Borgerhout. Hij werd vooral getroffen door de sterke concurrentiegeest en prestatiedwang in het onderwijs en wilde de aandacht vragen voor andere waarden, oproepen tot een andere moraliteit. De oude brouwerij in Viersel (Kempen) werd tot een soort perma- | |
[pagina 483]
| |
nent bezinningsoord ingericht, eerst vooral voor scholieren, later ook voor andere jongeren en ouderen. Tijdens geregelde bezinningen en ‘herbelevingssessies’ werd hier, in een onverholen religieuze sfeer, inhoud en vorm gegeven aan die waarden die in onderwijs en samenleving nauwelijks nog aan bod kwamen: solidariteit, mensvriendelijkheid, intimiteit, verantwoordelijkheid, enz. Tegelijk kreeg de nieuwe moraliteit ook haar neerslag en symboliek in allerlei puntige aforismen, eenvoudige parabels en vergelijkingen: de 3 s-en bijvoorbeeld - stilte, soberheid en samenhorigheid -, de basisprincipes van wat eerst nog een naamloze groep was, maar enige tijd later de ‘herlevingsbeweging Anders Gaan Leven’ genoemd zou worden.
De groep wilde dit gedachtengoed overigens ook buiten de beslotenheid van de brouwerij uitdragen. Aanvankelijk hebben vooral twee initiatieven daartoe bijgedragen: het eerste initiatief was de oprichting van de uitgeverij ‘Stil Leven’ (1971), waardoor men het bezinningsmateriaal voor een ruimere kring kon publiceren. Er werd een vrij groot aantal, overwegend moralistische en intimistische teksten en beschouwingen uitgegeven, waarin niet zelden werd teruggegrepen naar de idealen en symbolen van het vroege christendom.Ga naar eindnoot(4) Het tweede was het dorpsschooltje van Massenhoven (vlakbij Viersel) dat door een te gering aantal leerlingen gesloten zou worden. Met allerlei betrokkenen nam Versteylen het initiatief (1972) het schooltje niet alleen te redden, maar het ook om te bouwen in de geest van de nieuwe moraliteit: het onderwijs zou voortaan anti-autoritair en anti-prestatiegericht zijn, het schooltje moest in nauwe verbondenheid met de directe omgeving een veelzijdig leerprogramma aanbieden.
2. Toch ging het in deze fase om wat men het best als een charismatische groep rondom Luc Versteylen kan omschrijven. De betekenis en invloed van de groep naar buiten uit bleven, in deze periode, nog zeer beperkt. Maar met de acties tegen het geplande duwvaartkanaal Oelegem-Zandvliet (1973-75) kwam daar vrij snel verandering in. Dit milieuconflict fungeerde inderdaad als een catalysator en bracht een veel bredere sociale beweging op gang. Vanuit het gedachtengoed dat op en rondom de brouwerij was ontwikkeld en met goeddeels dezelfde achterban richtte Versteylen de ‘Groene Fietsers’ op. Samen met lokale natuuren milieugroepen en met het overkoepelende ‘Red de Voorkempen’ leverde deze actiegroep strijd tegen het duwvaartkanaal. De ‘Groene Fietsers’ onderscheiden zich echter meteen door een aparte stijl van optreden. Hun acties waren niet in de eerste plaats militant, maar wel ontwapenend-ludiek, opvallend en attractief: onder de naam ‘duweling’ werden de bedreigde Voorkempen voor één dag tot een openluchtschool omgevormd, waardoor scholieren, leerkrachten en ouders werden gemobiliseerd, manifestaties en betogingen werden nu omgedoopt tot ‘fietseling’ waaraan het hele gezin kon deelnemen.
Diezelfde stijl van optreden inspireerde trouwens ook de latere acties van de Groene Fietsers en van Agalev: of men nu eigen acties opzette (het verzet tegen de metro in Antwerpen, de betaalstaking op het openbaar vervoer, het eigenhandig ‘bekeuren’ van automobilisten, enz.) of deelnam aan manifestaties van andere groepen (anti-kernenergie-betogingen, enz.), het optreden van Agalev was telkens opvallend en ludiek en de acties waren vaak welbewust mediageniek van aard en opzet. Hierdoor werd niet alleen het probleem waarvoor men opkwam (milieu, openbaar vervoer, stadsvernieuwing en tal van andere collectieve voorzieningen) onder de aandacht van burgers en | |
[pagina 484]
| |
media gebracht, ook Agalev zelf kwam daardoor geregeld in de kijker.
Bij de ‘herlevingsbeweging Anders Gaan Leven’, die naam werd tijdens en na de acties tegen het duwvaartkanaal langzamerhand gemeengoed, ging het overigens ook niet om het actievoeren op zich: acties boden vooral een aanknopingspunt om de beweging en haar gedachtengoed bekend te maken, de oproep voor een fundamentele mentaliteitswijziging kracht bij te zetten en meer en meer mensen te mobiliseren. En dat opzet lukte: niet alleen in de omgeving van Antwerpen maar in diverse steden en gemeenten in Vlaanderen ontstonden Agalev-kernen. Van daar uit werden allerlei acties gevoerd en initiatieven genomen en werden ook de teksten en brochures, het gedachtengoed van de beweging verspreid, aangevuld en verfijnd.
3. Maar dat gedachtengoed werd niet slechts inhoudelijk bijgewerkt, het kreeg gaandeweg ook een andere functie en betekenis. Met het actievoeren en mobiliseren, met de groei van ‘Anders Gaan Leven’ veranderde langzamerhand immers ook het karakter daarvan: van een charismatische groep die vooral op bezinning en beleving van herontdekte waarden, van een nieuwe moraliteit gericht was, evolueerde men langzamerhand naar een veel bredere, zij het nog zeer onduidelijke en ongeorganiseerde sociale beweging die een verzamelpunt en een expressie van een fundamenteel andere levensstijl en maatschappijvisie wilde zijn. Het gedachtengoed van Agalev, het alternatieve waardenpatroon was niet langer alleen maar een leidraad voor de eigen, enigszins contemplatieve levenshouding. Het ging nu meer en meer om de nog ruwe blauwdruk van een alternatief samenlevingsmodel, een programma dat haast vanzelf in maatschappelijk en politiek engagement moest uitmonden. Die zeer typische overgang en de determinanten daarvan zijn in de sociaal-wetenschappelijke literatuur overigens al vaker en veel uitvoeriger beschreven dan in dit bestek mogelijk is.Ga naar eindnoot(5) En net zoals elders het geval was verliep deze overgang ook bij Agalev niet zonder interne discussie: iedereen zag voor Agalev wel een rol als ‘drukkingsgroep’ weggelegd, maar sommigen vreesden voor strakke organisatievorming en legden de nadruk op de spontane interne samenhorigheid. Anderen meenden dat de fundamentele veranderingen waarvoor Agalev pleitte, niet door persoonlijk engagement en morele reconversie bereikt konden worden, maar integendeel preciese doelstellingen, duidelijke organisatievorming en strategiebepaling vereisten.
Dat deze laatste groep het ‘haalde’ heeft met zeer verschillende omstandigheden binnen en buiten Agalev te maken, dat het politiek engagement tot de vorming van een eigen partij leidde al evenzeer. Wij komen op die maatschappelijke voorwaarden en omstandigheden straks nog terug. Tot slot zij hier nog vermeld dat ‘Anders Gaan Leven’ aanvankelijk, bij de parlementsverkiezingen van 1974 en de gemeenteraadsverkiezingen van 1976, opteerde voor zogenaamde ‘Groene Lijsten’. Daarop kwamen politici van alle gevestigde partijen voor die men, vanuit het gedachtengoed van de beweging en met name inzake de milieuproblematiek ‘betrouwbaar’ achtte. Het initiatief leidde tot een grote teleurstelling: deze politici beschikten binnen hun partij klaarblijkelijk over een zeer geringe bewegingsruimte en konden de politieke prioriteitenbepaling en agendavorming niet wezenlijk beinvloeden. Onder meer deze vaststelling leidde tot verkiezingsdeelname onder de naam Agalev, eerst met gering, vanaf de eerste Europese verkiezingen (1979) met snel stijgend succes, zoals hierna cijfermatig zal worden aangegeven. | |
[pagina 485]
| |
...in een context.De gebeurtenissen die tot het ontstaan en de snelle groei van ‘Anders Gaan Leven’ hebben geleid, vonden vanzelfsprekend niet in een sociaal vacuüm plaats. Het feitenmateriaal moet dan ook in een betere context en tijdsgeest worden teruggeplaatst. Daarbij zijn vooral drie ontwikkelingen uit de jaren zeventig aan de orde die mede de achtergrond en voorwaarden vormen voor het ontstaan en de opgang van Agalev: de revival van allerlei fundamentalistische stromingen, de snel toenemende bewustwording en groepsvorming rondom milieuthema's, en de groeiende kritiek op de welvaarts- en verzorgingsstaat. Agalev is uiteraard niet het enige symptoom en convergentiepunt van deze ontwikkelingen, maar wel één van de meest opvallende.
1. In de periode 1970-1975 ontstond in vele kringen een nieuw, vaak religieus en moralistisch ingekleurd fundamentalisme. Het gaf onder meer aanleiding tot de oprichting of revival van zeer diverse charismatische bewegingen, van allerlei binnen- en buitenkerkelijke stromingen en sektes. Men denke daarbij aan de Pinksterbeweging, aan de massale bijeenkomsten in Taizé, maar ook aan de opmars van allerlei vormen van oosterse mystiek. Ook verwijzen wij naar de golf van romantisch-intimistische literatuur (van de herontdekking van Herman Hesse tot Menslief, ik hou van je) en muziek, en naar de rage van diverse ‘eigen geest en lichaam’-therapieën.
Het lijkt wat onheus zoveel stromingen en strekkingen in één volzin bijeen te plaatsen. Maar over alle verschillen en nuances heen hebben zij wel degelijk gemeenschappelijke kenmerken: telkens gaat men op zoek naar nieuwe waarden, naar een nieuwe moraliteit, naar nieuwe zingevingen. De diagnose van tal van persoonlijke en maatschappelijke problemen heet immers een mentaliteitscrisis, een degeneratie van het waardenpatroon te zijn, de oplossing moet worden gezocht in een fundamentele mentaliteitswijziging, in morele herbewapening en reconversie. Waarden als intimiteit, persoonlijke ontplooiing, spontane samenhorigheid, solidariteit, eenvoud en kleinschaligheid staan daarbij als oriëntatiepunten voorop.Ga naar eindnoot(6)
Men heeft deze golf van fundamentalisme, of ‘herideologisering’, al vaker beschreven als een reactie op de eerdere secularisatie: daardoor was de maatschappelijke invloed van religieuze en ideologische overtuigingen, van levensbeschouwelijke uitgangspunten gaandeweg teruggelopen. Er was inderdaad, en niet alleen in de politieke sfeer, sprake van ‘the end of ideology’. Bovendien hadden de woelige jaren zestig de integratiekracht van allerlei gevestigde instellingen (het gezin, de school, de kerk, de politieke partijen, enz.) min of meer ernstig aangetast.Ga naar eindnoot(7) De klassieke ideologische koepels en stromingen boetten aan aantrekkingskracht in, de oude integratiekaders leken te verbrokkelen.
Het fundamentalisme kan dan inderdaad als een zoektocht naar nieuwe ideologische koepels gezien worden. Maar het gaat om meer dan louter ideologische compensatie: rondom de nieuwe moraliteit en het nieuwe cultuurpatroon ontstaan ook nieuwe patronen van groepsvorming, nieuwe maatschappelijke, en politieke,Ga naar eindnoot(8) integratieverbanden. Uit onze eerdere beschrijving mag duidelijk zijn dat de ‘herlevingsbeweging Anders Gaan Leven’ onder meer een uiting daarvan is, niet alleen vanwege het expliciete gedachtengoed, maar ook vanwege de maatschappelijke functie die zij ten aanzien van haar achterban en volgelingen heeft: een nieuw en aantrekkelijk samenhorigheidsverband rondom een nieuw ideologisch baldakijn.
2. Zowel bij ons als in het buitenland | |
[pagina 486]
| |
stellen de groenen doorgaans zeer nadrukkelijk dat zij niet slechts een milieupartij willen zijn. Toch kan men moeilijk ontkennen dat de opgang van de groenen nauw samenhangt met de sterk toegenomen bewustwording van en het ontstaan van een sociale beweging rondom de milieuproblematiek. Onder meer het Europese jaar voor de natuurbescherming (1970, bij ons bekend door de ‘plant een boom’-campagne), het alarm van de Club van Rome en de Uno-conferentie over het leefmilieu (beide 1972) hebben daartoe bijgedragen. Door enkele ophefmakende milieu-incidenten was bovendien de sociale zichtbaarheid van en gevoeligheid voor de milieuproblematiek in korte tijd sterk toegenomen.Ga naar eindnoot(9) Ook bij ons ontstonden toen overal groencomité's, of werden milieuverenigingen en actiegroepen opgericht, ondermeer dus de ‘Groene Fietsers’.
Uit allerlei opinie-onderzoek blijkt trouwens dat er anno 1970-1973, over alle lagen en categorieën van de bevolking heen, een algemeen verspreide bezorgdheid omtrent het leefmilieu bestond, dat er, althans op verbaal niveau, wat dit betreft een brede consensus aanwezig was.Ga naar eindnoot(10) De milieubeweging had toendertijd veel weg van een ‘inclusive consensus movement’: iedereen hoorde er als vanzelfsprekend bij. Die brede verbale eensgezindheid had ten dele te maken met de wijze waarop de milieuproblematiek aan de orde werd gesteld. In allerlei populair-ecologische geschriften en oproepen appelleerde men aan de bezorgdheid van de verontruste burgers en benadrukte men de verantwoordelijkheid van alle bemanningsleden aan boord van ‘Spaceship Earth’: juist terwille van het leefmilieu moest het voortaan soberder, met een lagere snelheid, met minder groei. Niet alleen de Club van Rome, nota bene gesteund door notoire voorstanders van de economische expansie, maar ook vooraanstaande politici spraken een dergelijke taal.
Voor een goed begrip van de verdere ontwikkeling van de groenen is het van groot belang er op te wijzen hoe deze ‘consensus movement’ naar aanleiding van de zogeheten oliecrisis in twee oppositionele kampen uiteenvalt. Voor de overtuigde voorvechters van een ecologisch alternatief is de oliecrisis (oktober 1973 - januari 1974) immers het bewijs dat de grenzen van de groei inderdaad bereikt zijn: de oproep tot soberheid moet nu maar eens in praktijk worden gebracht, het programma voor een andere samenleving ten uitvoer gelegd. Maar de gevestigde orde wil integendeel de groei van de westerse economie beschermen: voor haar is de oliecrisis vooral aanleiding om de kanalen van de energiebevoorrading om te leggen, lees, met massale programma's voor kernenergie te komen. En die plannen vormen het centrale breekpunt tussen de gevestigde politieke en economische orde enerzijds en de milieubeweging anderzijds.Ga naar eindnoot(11) Vanaf 1974-1975 neemt een vrij groot deel van de milieubeweging, zowel programmatisch als organisatorisch, steeds meer het karakter van een ‘conflict movement’ aan. De tegenvaller met de ‘Groene Lijsten’ en de steeds dringender vraag naar een eigen politieke formatie moeten dan ook in die context worden gezien.
3. Met de milieukwestie kreeg één aspect van de welvaartsstaat zeer felle kritiek: de economische groei sorteerde immers tal van ‘externe’, niet berekende kosten, die het welzijn leken te bedreigen. Maar ook op andere punten kwam kritiek los: de derde wereld-beweging toonde aan dat de welvaart bovendien op een wel zeer onrechtvaardige verdeling gebouwd was en goeddeels met (neo-)kolonialisme in stand werd gehouden. En ook in het rijke noorden was welvaart niet voor iedereen weggelegd: er bestond een vier- | |
[pagina 487]
| |
de wereld die niet of nauwelijks deelnam aan de collectieve voorzieningen van de verzorgingsstaat.Ga naar eindnoot(12) Gehandicapten, bejaarden en ‘wegwerparbeiders’ vormden even zovele vergeten groepen, tegen het einde van de jaren zeventig ontdekte men bovendien het moderne analfabetisme. De verzorgingsstaat en zijn collectieve voorzieningen bleken, ondanks alsmaar stijgende kosten, toch maar weinig doeltreffend.
In de jaren zeventig zijn overal initiatieven voor een andere welzijnszorg, voor een andere organisatie van de verzorgingsstaat ontstaan: in de gezondheidszorg, de rechtshulp en het buurtwerk, maar ook voor de stadssanering, het openbaar vervoer, enz. werden tal van alternatieve projecten ontwikkeld. En naarmate deze initiatieven groeiden en met gevestigde instellingen in botsing kwamen werd de kritiek op de verzorgingsstaat scherper, de oorzaken van zijn ondoeltreffendheid precieser geformuleerd. Sterk vereenvoudigd waren daarbij vooral twee punten aan de orde: ten eerste was het voorzieningenapparaat al te zeer opgedeeld en versneden in aparte specialismen en afzonderlijke instellingen. Dat leidde, niet alleen in de vaak genoemde gehandicaptensector, tot een onoverzienbare doolhof van voorzieningen. Elke instelling behandelde bovendien alleen dat aspect van het probleem dat binnen haar specialisatie viel. Van een globale en samenhangende aanpak van het welzijnsbeleid kon dus nauwelijks sprake zijn. En ten tweede waren allerlei voorzieningen wel zeer sterk verweven met of in handen van bestaande belangengroepen: het gezondheidsbeleid werd de facto bepaald door artsenverenigingen en mutualiteiten, de welzijnszorg moest niet alleen de cliënt maar ook de levensbeschouwelijke zuil ten goede komen, sommige projecten voor woningbouw of metro-aanleg leken meer op de promotoren dan op de gebruikers daarvan afgestemd. Kortom, de uitbouw van de verzorgingsstaat had de bestaande machtsverhoudingen niet gewijzigd maar zelfs versterkt.
De ‘herlevingsbeweging Anders Gaan Leven’ mag dan niet uit de sfeer van de alternatieve welzijnszorg zijn voortgekomen, zij is langzamerhand wel mededrager en verspreider van dit gedachtengoed geworden.Ga naar eindnoot(13) En van de concrete voorstellen die hieromtrent werden ontwikkeld heeft Agalev er intussen diverse in haar programma opgenomen. Overigens kan Agalev zelf onder meer ook als een element in het alternatieve voorzieningenaanbod gezien worden, zij het dan in de sfeer van de politieke ‘verzorging’. | |
2. De groenen in cijfers.Tot dusver zijn enkele hoofdlijnen aangegeven van de ontstaansgeschiedenis van de groenen, en van de maatschappelijke context waarin die ontwikkeling plaats vond. Men weet intussen ook dat binnen ‘Anders Gaan Leven’ stemmen opgingen voor verkiezingsdeelname onder eigen naam, het latere letterwoord Agalev. In deze paragraaf schetsen we, cijfermatig, de evolutie van het electorale succes van deze partij.
Zowel in 1977 als in 1978 nam Agalev aan de parlementsverkiezingen deel. Maar het ging om wel zeer voorzichtige stappen: in 1977 kwam men alleen in Antwerpen, in 1978 enkele arrondissementen met een kandidatenlijst. Het succes was trouwens erg gering: 0,3% van de stemmen in 1977, 0,7% in 1978. Op dat ogenblik en tot ná de Europese verkiezingen van 1979 stelde ‘Anders Gaan Leven’ overigens, dat men de verkiezingen alleen aangreep als een moment bij uitstek voor de verspreiding van het groene gedachtengoed. Agalev, zo heette het, was een politieke partij in verkiezingsperiodes en een herlevingsbeweging daarbuiten. Die dubbelzinnig- | |
[pagina 488]
| |
heid kon de interne aarzelingen en onzekerheid wei enigszins verhullen, maar zij wakkerde de discussie over de politieke opstelling en rol van Agalev intussen wel aan.
Met de Europese verkiezingen kwam die discussie trouwens in een stroomversnelling, zowel vooraf als achteraf. Vooraf omdat men samen met andere groene en radicale partijen aan een Europees platform en programma werkte.Ga naar eindnoot(14) En nadien omdat Agalev in Vlaanderen nu 2,3% van de stemmen, Ecolo in Wallonië zelfs 5,1% behaalde. Het leverde geen Europese zetels op. Maar electorale cijferaars berekenden meteen dat er, bij nationale verkiezingen met dezelfde uitslag, voor Agalev minstens 1, voor Ecolo zelfs 2 kamerzetels hadden ingezeten. Het parlement leek binnen handbereik.
Door die uitslagen en berekeningen waren de discussies over het al dan niet formeren van een partij in feite achterhaald: binnen Agalev zou nu werk worden gemaakt van de voorbereiding van de gemeenteraadsverkiezingen van 1982. Her en der waren sedert 1976 trouwens al enkele alternatieve lijsten in de gemeenteraad vertegenwoordigd (o.m. Eva in Ekeren, De Nieuwe in Stabroek en Stad voor de mens in Turnhout). Onder de blijkbaar goedliggende naam Agalev en dank zij de electorale opgang van de groenen elders in Europa, moest het mogelijk zijn op gemeentelijk vlak een doorbraak te forceren.
Voordien hadden echter nog de parlementsverkiezingen van december 1981 plaats, die de op één na grootste stemverschuiving in de naoorlogse periode te zien zouden geven. Agalev kon de resultaten van 1979 in Vlaanderen ruim verdubbelen en haalde 4,8% van de stemmen. Het leverde meteen 2 kamerzetels, 1 senaatszetel (alle in de provincie Antwerpen) en 7 provincieraadszetels (waarvan 4 in Antwerpen) op. Ook Ecolo boekte met 6% van de stemmen in Wallonië nog winst tegenover 1979 en veroverde 2 kamer- en 3 senaatszetels en 9 provinciale mandaten.
Die verkiezingsresultaten en de intrede van Agalev in de nationale politieke instellingen leidden als vanzelf tot een versnelde profilering als politieke partij: de fundamentele uitgangspunten, ecologisch, basisdemocratisch, geweldloos, enz., bleven behouden, maar het politieke programma werd steeds meer verbreed, aangevuld en gepreciseerd. Het denk- en studiewerk kreeg nu duidelijk een andere dimensie dan in de ‘herlevingsbeweging’: tussenkomsten, interpellaties en wetsvoorstellen moesten worden voorbereid, dossiers bestudeerd, standpunten verduidelijkt, enz. En ook organisatorisch moest nu een politieke partij worden uitgebouwd: de onduidelijke twee-eenheid tussen beweging en partij werd door wat duidelijkere afspraken vervangen, de lidmaatschapsvoorwaarden, de interne organisatie en beslissingsstructuur, de relatie tussen partij en plaatselijke kernen, enz., dat alles werd nu in statuten geïnstitutionaliseerd en geformaliseerd.Ga naar eindnoot(15)
De gemeenteraadsverkiezingen van 1982 betekenden voor Agalev inderdaad de doorbraak op gemeentelijk vlak. Het landelijk stemmenpercentage, hoe dan ook een moeilijke en aanvechtbare omrekening, zou zelfs nog 1,5% hoger hebben gelegen dan in 1981. Het leverde Agalev 43, Ecolo 44 gemeenteraadszetels op, samen met bevriende of aanverwante lijsten die onder eigen naam opkwamen hebben de groenen in geheel België ongeveer 100 gemeentelijke zetels veroverd.Ga naar eindnoot(16) In Vlaanderen blijft Antwerpen wel zeer nadrukkelijk het zwaartepunt: niet minder dan 28 van de 43 raadszetels werden in de provincie Antwerpen behaald, in verschillende van deze gemeenten kregen Agalev of verwante loka- | |
[pagina 489]
| |
le lijsten trouwens ruim 10% van de stemmen.
Daarmee was Agalev, in nauwelijks enkele jaren tijd, zowel op nationaal als op lokaal vlak doorgebroken. Alle opinie-peilingen uit de periode 1982-83 gaven trouwens een nog verdere stijging van het groene stemmenaandeel te zien: Agalev zou in Vlaanderen straks 7 tot 9% van de stemmen halen en in elk geval nog electorale winst boeken. De jongste Europese verkiezingen (juni 1984) bevestigen die trend. Agalev kreeg 7,1% van de stemmen of bijna 250.000 kiezers achter zich en veroverde daarmee ook een zetel in het Europese Parlement. Met ruim 10% haalt Agalev haar beste resultaat ook nu weer in het arrondissement Antwerpen. | |
3. Het succes van Agalev.Eerder is al aangegeven dat het niet eenvoudig is het succes van de groenen, c.q. van Agalev te verklaren of de juiste oorzaken daarvan aan te wijzen. Opvallend is wél dat nogal wat politieke waarnemers, bij ons en in het buitenland, menen het succes van de groene bewegingen en partijen aan hun ‘verleidelijkheid’ te kunnen toeschrijven.Ga naar eindnoot(17) Daarbij worden verschillende elementen genoemd; enkele daarvan zijn zonder meer ook voor Agalev relevant. Zo verwijst men, ten eerste, naar de ludieke, ongecompliceerde en non-conformistische stijl van optreden die, ook door het expressieve en a-militante karakter daarvan, inderdaad uitnodigend is. Voorts is er, het al evenmin gecompliceerde, in allerlei eenvoudige aforismen en boutades vertaalbare gedachtengoed. Ook daarvan gaat een grote aantrekkingskracht uit. Het gaat dan niet alleen om de expliciete inhoud van dat gedachtengoed, maar ook om de feitelijke functie die het ten aanzien van de achterban vervult: het aanbod van een nieuwe geborgenheid en samenhorigheid onder een fundamenteel en radicaal, maar tegelijk zacht-menselijk en moralistische ‘baldakijn’.Ga naar eindnoot(18) Een en ander heeft, vooral tijdens de opbouwperiode van ‘Anders Gaan Leven’, ongetwijfeld een belangrijke rol gespeeld, zoals hiervoor al is gesuggereerd. Ten derde, zo zegt men, hebben de groenen het electorale voordeel van alle zogenaamde ‘one issue’-partijen: het is immers heel wat eenvoudiger te mobiliseren rondom één of hooguit enkele goedliggende politieke thema's (in casu b.v. milieu, ecologie, bewapening, enz.) dan rondom een complex programma dat met moeilijke nuances is doorweven en met allerlei bestaande machtsverhoudingen is verweven. En dat laatste verwijst meteen naar een vierde element: het anti-institutionalisme van de groenen, hun resolute afwijzing van de bestaande politieke en economische instituties die immers fundamenteel aangetast zouden zijn. Met dat anti-institutionalisme, dat vanzelfsprekend afneemt naarmate een beweging zelf geïnstitutionaliseerd raakt, kan alleszins worden ingespeeld op een zeer veelsoortig maatschappelijk ongenoegen, kan allerlei politieke ergernis en vervreemding gemobiliseerd worden. Het succes van de groenen zou dan niet alleen afhankelijk zijn van hun imago van moreel onbesproken en politiek geheel integere beweging en partij, maar ook van de mate waarin zij zich van en tegen de gevestigde partijen en belangengroepen afzetten.Ga naar eindnoot(19)
Ongetwijfeld spelen deze en andere ‘verleidelijke’ kenmerken een rol bij het succes van de groenen, al is het moeilijk hun juiste gewicht en betekenis te achterhalen. Op zich zelf blijft de hypothese van de ‘verleidelijkheid’ trouwens onvolledig: een vraag is bijvoorbeeld voor welke burgers en kiezers dit politieke aanbod verleidelijk is, op welke maatschappelijke groepen het een selectief grotere aantrekkingskracht uitoefent. En verder rijst | |
[pagina 490]
| |
de vraag onder welke maatschappelijke en politieke omstandigheden een dergelijk aanbod een verleidelijk alternatief wordt, hoe daarvoor ruimte kan ontstaan. In wat volgt willen we op beide vragen kort ingaan, in wat voorafging zijn hierover impliciet al enkele elementen aangereikt.
Tot dusver is er, zoals gezegd, geen omvattend en betrouwbaar onderzoek verricht naar het typische profiel van de Agalev-kiezer. Met het schaarse materiaal dat wel voorhanden is, op grond van mededelingen van betrokkenen en van eigen ervaringen kan dan misschien geen scherp profiel, maar wellicht toch een wat ruwere schets worden getekend. Zo heeft Stouthuysen een beperkte enquête georganiseerd bij de deelnemers van een Agalev-congres in 1980.Ga naar eindnoot(20) De resultaten daarvan geven, hoe beperkt ook, toch een fraai beeld van wat men de partijkaders en militanten kan noemen: het gaat om een groep van vooral twintigers en dertigers, met een beduidend meer dan gemiddelde scholingsgraad, die overwegend in de tertiaire sector (dienstverlening, onderwijs, welzijnszorg, vormingswerk, enz.) werkzaam zijn of waren. Voor een deel van hen is dus, naar Noordnederlands woordgebruik, het begrip ‘nieuwe vrijgestelden’ van toepassing, een sociale categorie die met de uitbouw van de verzorgingsstaat alsmaar aan omvang en betekenis heeft gewonnen. Opvallend maar nauwelijks verrassend is ook dat een overgrote meerderheid uit de katholieke zuil afkomstig is en doorgaans sterk geëngageerd is in allerlei bewegingen en organisaties, hetzij van traditionele, hetzij van alternatieve signatuur. Een groot deel van hen noemt zich trouwens gelovig, maar niet kerkelijk. Hun politieke sympathie gaat, na Agalev, vooral naar de vernieuwde SP, De Morgen is de meest gelezen krant en bijna allen noemen zij zichzelf progressief. Op grond van hun opleidingsniveau, hun sociale status en hun sterke politieke interesse en betrokkenheid behoort een groot deel van deze kaders en militanten tot wat ook Stouthuysen ‘de secundaire elite’ noemt: straks kunnen zij in beginsel de huidige maatschappelijke elites aanvullen en geleidelijk vervangen, in elk geval behoren zij tot een groeiende klasse. Maar juist hun fundamenteel moreel en politiek engagement staat daarbij in de weg: zij wensen zich niet meer of nog niet aan te sluiten bij de traditionele zuilorganisaties en partijen, waar immers een waardenpatroon en maatschappelijk systeem worden gehuldigd en verdedigd dat zij niet als het hunne herkennen, laat staan erkennen.
Dit beeld van de militanten is zonder twijfel ten dele ook voor de kiezers geldig: een groot deel van de Agalev-aanhang, zo blijkt uit alle beschikbare bronnen, bestaat uit mensen die sterk geëngageerd zijn in allerlei traditionele of alternatieve bewegingen en initiatieven (de klassieke socio-culturele verenigingen, de milieubeweging, de talloze actiekomité's in de welzijnssector, de vredesbeweging, enz.).Ga naar eindnoot(21) Maar velen van hen zijn, juist door hun gehechtheid aan een radicaal en fundamenteel alternatief, cultureel en politiek dakloos geworden of gebleven. Voor hen is Agalev niet zomaar ‘verleidelijk’, maar ook het bijna evidente politieke verlengstuk van hun moreel engagement.
Toch kan dit profiel niet voor alle Agalevkiezers opgaan. Mede door haar imago van politieke onschuld heeft Agalev daarnaast ook een ‘spijt- en ergernisaanhang’ verworven: kiezers die zich om velerlei redenen (de eeuwige Belgische compromissen, het affairisme in de politiek, enz.) van de traditionele partijen, soms van de politiek ‘tout court’ hebben afgekeerd. Een deel van hen heeft, vanuit een diep ongenoegen en ressentiment | |
[pagina 491]
| |
tegenover ‘de politiek’, dus vanuit een negatief standpunt voor Agalev gestemd.Ga naar eindnoot(22)
Resteert nog de vraag onder welke omstandigheden een dergelijk ‘gat in de politieke markt’ is kunnen ontstaan. Ook hier ligt een omvattend antwoord vooralsnog niet voor de hand. Impliciet zijn echter al diverse mogelijke elementen als verklaring genoemd, op enkele daarvan willen we nog even ingaan. Zij hebben overigens essentieel te maken met de modernisering van de politieke verhoudingen en de vernieuwing van de politieke thema's in de verzorgingsstaat. Die ontwikkelingen en het feit dat de traditionele partijen daar in het algemeen traag en oppervlakkig op hebben gereageerd, lijken inderdaad het meest te hebben bijgedragen tot de doorbraak van de groenen.
Allereerst was door secularisatie en modernisering de band tussen de traditionele partijen en hun achterban langzamerhand minder vanzelfsprekend geworden. De burger gedroeg zich, vanaf de late jaren zestig steeds minder als een evident en traditioneel lid van een politieke familie of zuil. De banden tussen partij en achterban, de patronen van politieke integratie waren aan modernisering toe. De aloude ideologische bindingen leken alsmaar minder belangrijk, nieuwe partijen (VU, FDF, RW) en politieke initiatieven droegen nadrukkelijk het levensbeschouwelijk pluralisme in het vaandel. Sommigen hadden het dan ook over ‘de ontzuiling in de geesten’,Ga naar eindnoot(23) anderen over ‘ontideologisering’. De ideologische aantrekkingsen integratiekracht van, vooral de drie traditionele, zuilen en partijen leek inderdaad aangetast, zelfs al leidde dat niet altijd tot stemmenverlies: organisatorische versteviging in de breedte en in de diepte, charismatisch leiderschap en allerlei restauratiemaatregelen konden de electorale schade voorlopig beperken. Maar tegelijk werd daardoor duidelijker hoezeer de levensbeschouwing aan betekenis en wervingskracht had ingeboet ten voordele van een soort partijpolitieke alomtegenwoordigheid.
Nagenoeg in dezelfde periode ontstond, eerst buiten de gevestigde partijen om, het nieuwe fundamentalisme waarvan hier eerder sprake was. Hoe verscheiden ook, die stromingen die zich niet van de politiek afkeerden, juichten de ontzuiling toe, maar zagen de ontideologisering als een soort ‘vertrossing’ van de politiek: het zou de politiek verschralen, de partijpolitieke verschillen nivelleren en de ‘werkelijk fundamentele’ politieke tegenstellingen verhullen. Men wenste opnieuw duidelijker geprofileerde partijen die de vertolking moesten zijn van nieuwe, omvattende levensbeschouwingen, van een nieuw, totaal maatschappelijk engagement. Het fundamentalisme van Agalev is slechts één, zij het de tot nu toe meest pertinente uiting daarvan.
De vraag naar herideologisering van de politiek heeft intussen ook binnen de gevestigde partijen tot de oprichting van discussiegroepen en ideologische cellen geleid. Het is inderdaad opvallend dat in enkele jaren tijd, en vooral sinds de parlementsverkiezingen van 1981, zowel de CVP, de PVV als de SP komen met allerlei documenten en congressen die tot de heropbouw en vernieuwing van het gedachtengoed moeten leiden. Met name bij CVP en SP wordt min of meer openlijk erkend dat men daarmee niet alleen aan ‘herbronning’ wil doen, maar tegelijk enig weerwerk wil bieden tegen Agalev, waaraan juist deze beide partijen de meeste kiezers en potentiële militanten verliezen.
Toch is het zeer de vraag of louter herideologisering en neo-moralisme een afdoend antwoord kunnen bieden, niet zozeer ten aanzien van Agalev, dan wel ten aanzien van een aantal nieuw opge- | |
[pagina 492]
| |
doken politieke vraagstukken die door de opmars van de groenen expliciet of impliciet aan de orde zijn gesteld. Het fenomeen Agalev is immers niet zomaar ‘een’ fundamentalisme. Tegelijk gaat het om de formulering en verdediging van een aantal nieuwe welzijnsbelangen, om de vraag naar geheel nieuwsoortige collectieve voorzieningen. De ontwikkeling van welvaarts- en verzorgingsstaat heeft inderdaad heel wat materiële moderniteit en een indrukwekkende infrastructuur opgeleverd. Maar intussen zijn ook de negatieve ‘externe’ effecten daarvan duidelijk geworden en zijn er weer nieuwe, meer post-materiële of post-moderne vragen en behoeften gerezen.Ga naar eindnoot(24) De milieukwestie, zowel het beschermen van de eigen sociale omgeving als het wereldwijde beheer van de natuurlijke rijkdommen, is één van die nieuwe politieke problemen, de bewapeningswedloop evenzeer. Maar bovendien gaat het ook om een ander en omvattend welzijnsbeleid en vooral ook om nieuwe vormen van politieke participatie en besluitvorming (inspraak), enz.Ga naar eindnoot(25) Al bij al is het weinig verwonderlijk dat deze post-materiële welzijnsbelangen worden aangedragen door een, vooralsnog secundaire, elite die zelf een produkt van de verzorgingsstaat is.
Ondanks enig verbaal plagiaat hebben de gevestigde partijen tot dusver nog maar weinig aandacht aan deze thema's besteed. Wij hebben er elders al op gewezen, dat dat niet als louter onwil of onbegrip moet worden uitgelegd: verschillende van deze thema's én de belangentegenstellingen in deze staan namelijk dwars op de centrale politieke breuklijnen in ons land, dwars dus ook op de tegenstellingen waardoor de verzuilde belangengroepen eertijds zijn ontstaan en waaraan zij hun interne cohesie ontlenen. Een aantal nieuwe politieke thema's dreigen binnen de zuilen en partijen zelfs tot een splijtzwam in hun eigen midden uit te groeien. Behalve eventuele ideologische of inhoudelijke bezwaren hebben de gevestigde groepen en partijen er dus ook intern-organisatorisch belang bij deze thema's wat van zich af te schuiven.Ga naar eindnoot(26) En anders dan in Nederland b.v., waar vooral de PPR, maar ook PSP en zelfs D'66 deze nieuwe politieke vraagstukken aan de orde hebben gebracht, hebben ook de niet-traditionele partijen zich bij ons niet als woordvoerders van het nieuwe gedachtengoed weten op te werpen. Een en ander heeft er toe bijgedragen dat er een gat in de politieke markt kon ontstaan, dat de nieuwe politieke thema's via een ander kanaal tenslotte toch een spreekbuis en een vertolking hebben gevonden. | |
4. Een toekomst voor de groenen?Blijft de vraag of het succes of misschien het bestaan zelf van Agalev niet een tijdelijk verschijnsel zal blijken, dan wel of de groenen er in slagen tot een meer permanent politiek fenomeen uit te groeien. Zonder ons met koffiedik kijken of pure speculatie bezig te houden, willen we, ter afsluiting, terzake toch enkele opmerkingen formuleren.
In wat voorafging is aangegeven hoe de groenen van een aarzelende ‘herlevingsbeweging’ langzamerhand tot een politieke partij zijn geëvolueerd en hoe zij zich daarbij zowel programmatisch als organisatorisch gaandeweg duidelijker hebben geprofileerd: het politieke programma van Agalev werd alsmaar breder en nauwkeuriger verwoord en tegelijk werd de partij zowel intern als naar buiten uit beter georganiseerd en gestructureerd. Beide processen zijn trouwens nog steeds gaande.
Nogal wat waarnemers menen nu dat Agalev, juist naarmate zij meer en meer tot een volwaardige partij evolueert, voor een aantal moeilijke dilemma's zal komen te staan. En de keuzes die de partij zal maken, zouden voor haar toekomst | |
[pagina 493]
| |
van cruciaal belang zijn. Immers, zo zegt men, kan Agalev enerzijds niet eeuwig volstaan met min of meer vage morele verklaringen, maar anderzijds zou de preciseringen van politieke eisen en programmapunten de partij aan aantrekkelijkheid kunnen doen verliezen. Vooral een nauwkeurig standpunt- en positiebepaling van Agalev ten aanzien van enkele moeilijke en controversiële politieke dossiers (Cockerill-Sambre, abortus, enz.) zouden haar een aanzienlijk stemmenverlies kunnen kosten. Ook met de organisatorische profilering zou Agalev voor soortgelijke problemen komen te staan: enerzijds kan een politieke partij niet efficiënt werken als zij al te onduidelijk en ongestructureerd blijft, maar organisatie en structurering kunnen anderzijds wel de mobilisatiekracht en het soepele opportunisme van de beweging aantasten.
Kortom, men voorspelt Agalev de problemen en dilemma's die worden teruggevonden in de ontwikkelingsgeschiedenis van haast elke sociale beweging die aan institutionalisering, organisatievorming en structurering toe is. Dit kan globaal in enkele zinnen worden samengevat: de keuze tussen een fundamentalistisch maar vrij vaag gedachtengoed en een met veel technische deskundigheid opgebouwde politiek, tussen een sterk basisverbonden beweging en een technocratischer elite-partij, tussen een constant en radicaal anti-institutionalisme en een meer reformistische koers binnen de instellingen, enz., enz. Juist omdat dit soort dilemma's eigen zijn aan het vaak problematische proces van institutionalisering van sociale bewegingen zal ook Agalev er ongetwijfeld mee te maken krijgen, sommige zijn trouwens al opgedoken, andere kondigen zich aan.
Toch heeft men de indruk dat sommigen de betekenis van dit soort problemen wat overschatten en/of dat zij de groenen tot theoretische en antwoorden vooral willen dwingen. Ons komt het voor dat de mate waarin Agalev haar bestaan en succes kan continueren evenzeer en wellicht zelfs meer afhankelijk is van andere vragen die voor de betekenis en functie van deze partij veel typischer zijn: in welke mate slagen de groenen er in de nieuwe welzijnsbelangen telkens weer aan te boren en te kanaliseren, nieuwe postmoderne verwachtingen en aspiraties te mobiliseren die elders geen kans maken en daaromheen een nieuw soort maatschappelijke integratie, groepsvorming en belangenverdediging te organiseren. Een en ander vraagt om een meervoudige en zakelijke strategie, waarvan het uitkiezen van de meest belangrijke politieke thema's, het opvoeren van de politieke deskundigheid en het nauwer aansluiten bij allerlei bestaande initiatieven slechts enkele elementen zijn. |
|