Twintig eeuwen vlas in Vlaanderen.
De vlasnijverheid is vooral in West-Vlaanderen maar ook zij het in mindere mate, in Oost-Vlaanderen lange tijd de basis geweest van de werkgelegenheid. Tussen 1910 en 1937 steeg de werkgelegenheid in de vlasgaren- en vlasweefselsector in West-Vlaanderen van 24% tot 40% van het landelijk totaal. Wat de bereiding van de grondstof betreft, lag het cijfer in West-Vlaanderen in diezelfde periode iets boven de 80% van het rijkstotaal. De vlasnijverheid was in West-Vlaanderen geconcentreerd in het zuiden, in de arrondissementen Roeselare, Tielt en vooral Kortrijk en droeg daar bij tot de ontwikkeling van de textielnijverheid die er, zij het na ingrijpende structurele wijzigingen, vandaag nog altijd de belangrijkste industrietak is.
20 eeuwen vlas in Vlaanderen is een hommage aan het gewas dat voor Vlaanderen lange tijd een bron van welvaart is geweest. Met Vlaanderen beperkt de auteur Bert Dewilde zich niet tot West-Vlaanderen alleen, ook Oost-, Zeeuws- en Frans-Vlaanderen komen ruim aan bod. Die twintig eeuwen uit de titel wekken de indruk dat het boek een historische encyclopedie is, maar dat is niet zo. Die benaming 20 eeuwen is eigenlijk een commerciële zet van de uitgever die de marktwaarde van het boek moet vergroten. Op het korte eerste hoofdstuk (17 pp.) na, dat trouwens dezelfde titel als het boek heeft en in grote lijnen een historisch overzicht biedt vanaf 5000 voor Christus tot vandaag, behandelt het werk eigenlijk de negentiende en twintigste eeuw. Bert Dewilde heeft voor een thematische aanpak gekozen, met waar nodig summiere verwijzingen naar vroegere tijden. In vijftien hoofdstukken wordt telkens een aspect van de vlasteelt en de vlasbewerking behandeld. Dat begint bij de keuze en de voorbereiding van de akker, over het zaaien, wieden, en oogsten of slijten van het vlas tot de vlasbewerking zelf, waarbij het roten, braken, zwingelen en hekelen de onderscheiden fasen zijn. Vooral bij het roten en het zwingelen staat de auteur uitvoerig stil en wijdt er respectievelijk honderd en vijfenzestig bladzijden aan. Maar beide hoofdstukken zijn werkelijk ook boeiend, omdat je als lezer ingelicht wordt hoe men de techniek steeds verder ontwikkelde en hoe de mechanisering die de produktiviteit moest verhogen, steeds verder werd doorgevoerd. De vlassers bouwden de machines immers zelf. Paradoxaal is dan wel dat het primitieve dauwroten dat de Egyptenaren al ruim 3000 jaar voor Christus toepasten, nu opnieuw in gebruik is. De ondergang van de vlasvezelbereiding na de Tweede Wereldoorlog heeft daar natuurlijk toe bijgedragen, maar die kan het opmerkelijke fenomeen toch niet volledig verklaren.
De Leie heeft in dat rootproces een cruciale rol gespeeld, want het vlas dat in Leiewater was geroot, was van superieure kwaliteit. Daarom speelde het rootproces zich haast uitsluitend af langs de Leie, die daarvoor de naam Golden River kreeg. Dat bleef zelfs zo toen men op warmwaterroterijen overschakelde en men dus in principe niet meer aan de Leie was gebonden. Wie vandaag nog met de fiets de Leie tussen Waasten en Gottem afrijdt, zal er nog heel wat verlaten warmwaterroterijen aantreffen.
Bert Dewilde stelt zich op een technisch-wetenschappelijk standpunt, wat voor een geïnteresseerde leek soms teveel van het goede is. Gelukkig heeft de auteur die technische aanbreng gelardeerd met volkskundige elementen die hij uit honderden interviews met vlaswerkers heeft gepuurd. Dat geeft het boek ook een menselijke dimensie, want het epos van het vlas is op de eerste plaats dat van de mens die met hard zwoegen zijn brood verdiende. Via die vele interviews heeft Bert Dewilde uniek materiaal verzameld, dat