Democratie in stormtij.
Edgard Delvo stond in de jaren dertig als secretaris-generaal van de Centrale voor Arbeidersopvoeding in voor de socialistische bewustwording van de basis en de ideologische scholing van de stafleden, wat in de socialistische partij die toen nog Belgische Werklieden Partij (B.W.P.) heette, een niet onbelangrijke positie was. In Democratie in stormtij. Democratisch socialisme in de crisisjaren dertig zet Delvo uiteen welke rol hij voor het socialisme in deze crisisjaren van de democratie weggelegd zag. Tegelijk krijg je een inzicht in de ideologische evolutie van Delvo zelf maar daarbij wordt de lezer wel een en ander onthouden, wat tot een verkeerd oordeel over het boek aanleiding kan geven.
Delvo was een socialist die in de jaren twintig onder invloed van de ideeën van Hendrik de Man gaandeweg afstand begon te nemen van het marxistische socialisme dat sinds de programmaverklaring van Quaregnon voor de politieke lijn van de B.W.P. bepalend was. Zeer omstandig maakt hij duidelijk dat de marxistische dogma's in de jaren twintig nauwelijks nog bruikbaar waren. Het marxistische socialisme dat de B.W.P. propageerde, was in zijn ogen gedegradeerd tot een reformistische aanpassing van voorbijgestreefde leerstellingen aan een geëvolueerde realiteit. Als tegengif voor dit soort van socialisme stelde hij het democratische socialisme dat hij nogal vaag ethisch en psychologisch als een gezindheid voor vrijheid, gelijkheid en rechtvaardigheid formuleert.
Dat democratische socialisme beschouwde hij óók als een noodzakelijke voorwaarde om te komen tot een doelbewuste planmatige gemeenschappelijke actie in de zin van een waarachtig ‘volksfront’. Dat volksfront paste uitstekend bij het planisme van Hendrik de Man waarvan Delvo een vurig verdediger was en dat trouwens op het B.W.P.-kerstcongres van 1933 werd goedgekeurd. Het planisme stond, om een succesvolle anti-crisispolitiek te kunnen voeren, grondige structuurhervormingen voor en om die te realiseren was een sterk staatsgezag nodig. Een sterk staatsgezag was er toen allerminst. De regeringen sleepten zich machteloos van crisis naar crisis. Het parlement functioneerde ondoeltreffend en daarbovenop tastten een trits politieke schandalen het geloof in de democratie aan.
De veranwoordelijkheid voor die situatie situeerde Delvo bij de bestaande politieke partijen die uit eigenbelang de democratie verhinderen haar werk te doen. De creatie van een volksfront dat alle sociaal voelende democraten over de bestaande partijgrenzen heen bij elkaar moest brengen en de politieke partijen dus buitenspel zou zetten, zou voor een sterk staatsgezag een onmisbare factor zijn. Dat volksfront zoals Delvo het voor ogen had, is er in de praktijk niet gekomen omdat de woordvoerders ervan, waarvan Delvo er één was, een bepaald partijpolitiek verleden hadden, wat voor velen die een ander politiek verleden hadden, de toetreding bemoeilijkte. Het verging die frontvorming zoals die uit de jaren zeventig toen de socialistische partij via een operatie ‘doorbraak’ naar progressieve katholieken hengelde. Het was trouwens ook vrij naïef van Delvo te denken dat alle maatschappelijke tegenstellingen die toen in de diverse politieke partijen gestalte kregen, binnen het kader van een volksfront in perfecte harmonie te krijgen waren, vooral als men bedenkt dat iedere politieke partij altijd nog intern een aantal tegengestelde stromingen met elkaar moet zien te verzoenen. Maar een volksfront met uitschakeling van het bestaande partijsysteem zou in