Publikaties
Niets is voorbij.
Inzicht in het politieke besluitvormingsproces uit het recente verleden wordt meestal sterk bemoeilijkt door de sfeer van beslotenheid die er omheen blijft hangen. Elke keer als een van de directe participanten zijn memoires uitgeeft, zijn de verwachtingen om iets meer fundamenteels te vernemen over de wijze waarop de beslissingen tot stand komen, dan ook hoog gespannen. Op enkele zeldzame uitzonderingen na wordt de politiek-geïnteresseerde lezer echter steeds teleurgesteld en wordt het beeld van de reële machtsuitoefening zelden duidelijker. Ook de gedenkschriften van de Vlaamse, socialistische oud-minister Hendrik Fayat, waarvan het eerste deel (1914-1945) onlangs verscheen, ontkomen daar niet aan. Dat heeft in de eerste plaats iets te maken met de vorm die de auteur aan dit egodocument meegaf. Fayat heeft gedurende een aantal jaren aan de V.U. Brussel colleges gegeven over internationale politiek en deze memoires tevens gebruikt om uiting te geven aan zijn ruime belangstelling voor het internationale gebeuren. Een niet onbelangrijk gedeelte van het boek wordt dan ook in beslag genomen door uitvoerige interpretaties, meestal op basis van bestaande lectuur, over de internationale situatie tijdens het interbellum en de Tweede Wereldoorlog en de weerslag ervan op de Belgische politiek, waarbij de auteur zijn Anglofiele en pro-Amerikaanse houding geenszins verbergt, evenmin trouwens als zijn diepe afkeer voor totalitaire, fascistische regimes. Om de versie van een prominent ‘Atlanticus’ te kennen, zijn deze delen zeker interessant, maar ze leggen geen onbekende feiten bloot. Daarvoor was Fayats positie tijdens de behandelde periode ook te weinig centraal. Zijn carrière als parlementslid en minister dateert immers pas van na de Tweede Wereldoorlog. Hij spreekt in dit eerste deel dus nauwelijks als een gezaghebbend politicus die belangrijke beslissingen heeft genomen.
Anderzijds echter waren de functies die hij in regeringskabinetten uitoefende ook weer niet zó ondergeschikt. Zijn memoires geven dan ook een goed beeld van de loopbaan die een jonge intellectueel toen in Brusselse Belgische Werklieden Partij (B.W.P.)-kringen kon doorlopen. Opgegroeid in een milieu dat banden had met de socialistische zuilorganisaties, verdiende Fayat zijn sporen in de jeugdbeweging, de Molenbeekse partijafdeling en de socialistische studentenbeweging. Hij stelde zich daarbij op als een virulent tegenstander van de linkse stroming in de Brusselse federatie. Het staatsbehoudend reformisme dat Fayat kenmerkt, dateert dus vanaf het begin van zijn politieke carrière. Na afloop van zijn rechtenstudies aan de U.L.B. werd hij opgenomen in de diverse ministeriële kabinetten, o.m. bij H. de Man waarvan hij zich echter ideologisch distancieerde. Aangezien hij bij het uitbreken van de oorlog kabinetschef was van de minister van Openbare Werken, krijgen we zijn getuigenis te lezen over de ‘dooltocht’ van de Belgische regering in Frankrijk, een tocht die voor hem eindigde in een verantwoordelijke administratieve functie in de dienst voor vluchtelingenopvang. In die hoedanigheid speelde hij een verbindingsrol tussen de ministers die naar Londen uitgeweken waren en diegenen die achterbleven. Het relaas en de correspondentie die hij m.b.t. dit meningsverschil weergeeft, zijn zeker niet onbelangrijk voor de reconstructie van het politieke gebeuren in 1940. Dit geldt grotendeels ook voor een aantal van zijn herinneringen uit de Londense tijd. Als een uiting van bereidheid tot eensgezinde samenwerking, gebeurde het namelijk dat de gematigde socialist Fayat in Londen benoemd werd tot de kabinetschef van de ka-