Film
Ciske de rat.
Er is in de Nederlandse filmpubliciteit veel heisa gebrouwen rond het acteer-talent, zoals dat wordt genoemd, van het veertienjarige volksjoch Danny de Munk als de ‘vertolker’ van Ciske de rat in de gelijknamige film. Het ligt helemaal in de lijn van de Nederlandse filmtraditie om het aandeel van ‘spel’ in een film in een zekere exclusiviteit naar voren te halen. Een van de meest geliefde uitdrukkingen van Nederlandse acteurs of actrices met betrekking tot films, waarin ze mochten figureren, is dan ook: ik heb die en die film ‘gemaakt’. Wat een lichtelijk ridicule overschatting is van het spel-aandeel in een film. Het gaat er om, of een spelende figuur, die in de film in se niet meer waarde heeft dan een marionet, op de juiste actiemomenten door cameraregie gevangen is. Dat is met het joch in Ciske de rat redelijk gelukt.
De met mond en gebaar aardig lepe en gevatte knul is door regisseur Guido Pieters, over het geheel genomen, gespaard voor momenten, die konden uitlopen tot spel-sequensen, zoals er in films kunnen voorkomen of zelfs onvermijdelijk zijn. Aan die (hachelijke) filmmomenten hebben bepaalde filmspelers en speelsters terecht hun faam te danken. Welnu, in dat soort momenten valt het joch De Munk begrijpelijkerwijs door de mand.
Er is geen sprake van een filmisch ‘wonderkind’, zoals je aan de hand van de publiciteit haast zou gaan geloven. Dit is geen afdinging op de prestatie van Pieters, integendeel, het is een verdienste van Pieters, dat hij de kracht van zijn film niet heeft gezocht in opdringerig knapentalent, maar vooral in een redelijk snelle beeldwisseling. Dit heeft de film langs twee valkuilen geleid: de valkuil van de sentimentaliteit en de valkuil van een over-presentatie van ‘het spelende kind’. De film is daardoor een film con sordino geworden.
Cis en zijn moeder
(Danny de Munk en Willeke van Ammelrooy).
Een film waar je koel naar kunt zitten kijken.
Het verhaal is bekend geweest, het is enkele decenniën geleden geschreven door Piet Bakker, die in Boefje van Brussex, zo al geen voorbeeld dan toch een voorganger had. Boefje dateert uit 1903, uit de dagen van de literaire opkomst van de sociaal bewogen verbeelding. Bakkers trilogie dateert uit de eerste helft van de jaren veertig: de volkse sociale bewogenheid was literair al min of meer in haar eindfase terecht gekomen. Dat heeft ook doorgewerkt in de sfeer, die bepalend is geweest voor de film: zij is op een onherroepelijke manier gedateerd. Er was geen filmisch foefje te bedenken om Ciske de rat daarvoor te behoeden.
Een foefje, dat geprobeerd is, is de poging om tot een herschepping te komen van de crisis in de jaren dertig. Maar de figuren zijn slechts gestoken in een kledij, die aan de bedoelde periode herinnert. Zij leven niet in de aankleed-periode. Dat heeft een verlammende uitwerking op de opname van het verhaal door de filmkijker.
De hoofdpersoon in het verhaal is de achterbuurtknaap Cis, een jongen die door sociale en familiale sub-omstandigheden opgroeit voor galg en rad. Niettemin geldt ook voor hem, voor de tijd waarin de sociaal bewogen literatuur nog bloeide, het beproefde adagium van de weerbarstig ruwe bolster en de helder doorgloeide blanke pit. De jongen heeft een krengerige sloerie als moeder en een, natuurlijk zeevarende, ruw onbeholpen vader. Vader en moeder zijn uit elkaar, waardoor moeder in huis vrij spel heeft, zowel ten aanzien van haar persoonlijk amoureuze verlangens als van haar bazigheid tegenover haar kinderen. Het joch Cis verzet er zich tegen en heeft daardoor het nodige te verduren, maar straat en school bieden voldoende afwisseling om het lot van het joch niet al te triest te maken. Maar de zaken komen volledig anders te liggen als er zich in het leven van Cis twee verruimende modaliteiten voordoen: het optreden van een vriendin van zijn vader, in alle opzichten het tegendeel van de del, die Ciskes moeder is en, ongeveer gelijktijdig, het optreden van een ziekelijk vriendje op school, een