Ons Erfdeel. Jaargang 27
(1984)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 431]
| |
de vragen naar bouw, techniek, thematiek en ideeënwereld van het literaire werk centraal te stellen, prefereert deze ‘linkse’ criticus een onderzoek naar de emanciperende rol van literatuur. Hij wil weten wat de mogelijke functie van literatuur kan zijn bij het verschaffen van inzicht in bestaande maatschappelijke verhoudingen. Daarbij gaat hij er impliciet of expliciet van uit dat de huidige kapitalistische maatschappij verwerpelijk is. De vrijheid van het individu bestaat slechts in schijn: hij wordt feitelijk beheerst en gemanipuleerd door onpersoonlijke en ondoorzichtige instellingen en organisaties die uitsluitend tot doel hebben het economisch marktmechanisme te ondersteunen, ten koste van de natuurlijke ontplooiing van de mens. In de jaren zeventig heeft deze richting in de kritiek een steviger voet aan de grond gekregen. De voornaamste voorvechter is ongetwijfeld de schrijver/criticus J.F. Vogelaar; in zijn voetspoor volgt een reeks geestverwanten als Antony Mertens, Cyrille Offermans, Lidy van Marissing, Graa Boomsma en Hans-August den Boef. De nieuwe essaybundel De kracht van het ongrijpbare van C. Offermans geeft een duidelijk en overzichtelijk beeld van de materialistische literatuurkritiek in Nederland die voornamelijk een ideologische stellingname blijkt te zijn. De ondertitel heeft nog een vrij neutraal karakter: essays over literatuur en maatschappij, maar het openingsopstel geeft duidelijk aan uit welke richting de wind waait. Offermans schetst een negatief beeld van de kapitalistische maatschappij en meent dat de burgerlijke literatuur meegeholpen heeft de mens tot een aangepast en verburgerlijkt individu te maken. Het historisch overzicht van de belangrijkste literaire ontwikkelingen waarmee hij zijn standpunt onderbouwt is nogal aanvechtbaar en bevat op tal van punten aperte onjuistheden (b.v. over de middeleeuwse literatuur) of ontoelaatbare simplificaties. Tenslotte blijkt Offermans al zijn hoop op een betere maatschappij niet opgegeven te hebben. De aanzet tot de heilstaat komt echter tot nogal onverwachte hoek: de moderne literatuur. Hij laat deze beginnen rond het midden van deze eeuw met stromingen als expressionisme en surrealisme. ‘Radicale schrijvers kiezen tegen het leven en voor de kunst’. (p. 99) ‘...In de moderne literatuur is er voor de taal van de rede geen plaats. De schrijvers... nemen het op voor het niet-redelijke...’. (p. 101) De mens laat zich al te gemakkelijk africhten, de instrumentalisering van het eigen gedrag laat men zich zonder weerstand welgevallen: ‘Tegen die instrumentalisering is het moderne schrijven gericht. Sterker nog: die gemeenschappelijke oppositie levert de enige legitieme reden om over zoiets als de moderne literatuur te spreken... Voor de moderne schrijver is bewuste vormgeving essentieel. Zijn moderniteit bestaat er zelfs uit dat hij geen van de (taal)vormen die er “nu eenmaal” zijn ongezien accepteert’. (pp. 14-15) Voor elke moderne schrijver geldt het besef ‘dat hij zo'n eigen taal helemaal niet meer heeft. In plaats daarvan is hij permanent bezig taal te maken... Hij wil dat zijn taal iets ongrijpbaars heeft... dat die taal steeds in beweging is...’. (p. 16)
Welk soort moderne literatuur staat Offermans nu precies voor ogen? In ieder geval betreft het literatoren die sterk op het taalexperiment gericht zijn. Zo spreekt hij waarderend over Van Ostaijen en Lucebert. Daarmee neemt hij geen bijzonder standpunt in, maar dat wordt anders als we op het terrein van het eigentijdse proza komen. Net als andere materialistische critici loopt hij hoog met de kwaliteiten van het avant-garde proza van mensen als Vogelaar en Polet. Deze buitenissig opgebouwde literaire
Cyrille Offermans (o1945).
werken vormen met het werk van Hamelink (het latere), Michiels, Pleysier, Schierbeek, Robberechts, Ten Berge, Van Marissing e.a. een richting die men wel ‘ander proza’ pleegt te noemen. Het zijn vrijwel zonder uitzondering onleesbare werken waarin de taalexperimenten zo ver doorgevoerd zijn dat er van een normaal verhaalverloop niets over is.
Als Offermans stelt dat ‘iedereen tegenwoordig afhankelijk is van het marktmechanisme: vervreemding, onderdrukking en machteloosheid zijn... algemeen geworden’ (p. 64-65) en vervolgens meent dat dit bestreden moet worden met avantgarde proza, grijpt hij m.i. principieel en volledig mis. Als er één soort proza is dat vervreemding en machteloosheid bij de lezer bewerkstelligt en vergroot, dan is het wel het experimentele proza van Polet en Vogelaar c.s. Het verwerpelijke van deze maatschappij zoekt Offermans in de opgelegde scheiding tussen lichamelijke en geestelijke arbeid, tussen natuurlijk en kunstmatig: ‘Het denken dat zich van de lichamelijk-zintuiglijke ervaring ontdaan heeft, verandert in abstract calculeren; de ervaring die van het denken ontdaan wordt, verandert in blind gehoorzamen’. (p. 58) Daarnaast houdt de alledaagse taal de bestaande structuren in stand waardoor de mens onderdrukt wordt. Het wekt toch enige bevreemding vervol- | |
[pagina 432]
| |
gens te vernemen dat de experimentele literatuur oplossingen kan bieden: juist deze literatuur heeft een sterk kunstmatig en geconstrueerd karakter en kan de mens daardoor nauwelijks dichterbij een natuurlijker situatie brengen. Zo is het ook met de taal: het ondoorzichtige en hermetische karakter van het ‘ander proza’ geeft meer manipulatiemogelijkheden dan welk soort teksten ook en versterkt bovendien de situatie van de burgerlijke elite. Uiteraard zet Offermans zich af tegen de anekdotisch-realistische literatuur, waar het vaak om inhoud en visie gaat. Zo oordeelt hij bijzonder negatief over De zaterdagvliegers van Maarten 't Hart (‘klungelige zinsbouw’, ‘oubollig en truttig’, ‘doodgewone onkunde’) en verwijt hij D.A. Kooiman (n.a.v. De vertellingen van een verloren dag) dat deze het ‘patroon van het traditionele verhaal en de traditionele roman’ niet voldoende doorbreekt. Het volstrekt mislukte Alle vlees van Vogelaar krijgt daarentegen hoge cijfers, waarschijnlijk om het geheel afwijzen van de traditie. Dat is het leitmotief van deze essaybundel: Offermans heeft de stellige overtuiging dat uitsluitend literaire werken die bol staan van de taal- en vormexperimenten een tegenwicht kunnen vormen tegen het burgerlijke schrijven dat de bestaande maatschappelijke structuren in stand houdt. Ik vrees dat die mening slechts door weinigen buiten de eigen kring gedeeld wordt. Het betoog van Offermans heeft mij geenszins kunnen overtuigen.
Ruud A.J. Kraayeveld Cyrille Offermans, De kracht van het ongrijpbare. Essays over literatuur en maatschappij, De Bezige Bij, Amsterdam, 1983, 380 p. |
|