ten getuigen van dit één-zijn met de natuur. Ze behoren dan ook tot het beste uit zijn vroege werk.
Genesis 2
de wind waait door het eerste hart
Na deze sentimentele poëzie uit de eerste periode schrijft Snoek een reeks realistische en surrealistische gedichten, die breken met de romantiek uit de vroege verzen. De heilige gedichten zijn vlotte, melodieuze teksten, luchtig van inhoud en getuigend van grote verbeelding. De taal blijft verzorgd, maar de inhoud is veel prozaïscher en communicatiever. Vaak maakt hij portretten: een soldaat, een reus, een vrouw, een Vlaams meisje. In de cyclus heilige gedichten evolueert Snoek naar een soort poëtisch proza met lange zinnen in een ongekunstelde spreektaal. Hij streeft naar non-lyriek die de romantische gedichten uit zijn eerste bundels ‘ontheiligt’.
In de trilogie Hercules, Richelieu, Nostradamus is de verbeelding het grootst. De melancholie en het gevoel van eenzaamheid en unheimlichkeit worden niet meer gekoesterd. Hij ontvlucht ze in een bizarre verbeeldingswereld. Deze drie bundels bevatten enkele van de mooiste gedichten uit het oeuvre van Paul Snoek. Het vers is melodieus en de taal uiterst zuiver. In een groot aantal gedichten is er een tendens naar hermetisme. Die geslotenheid verbergt vaak een inhoudelijke leegte. Een diepgaande analyse toont dat soms treffend aan.
De trilogie eindigt euforisch: de dichter is het gewone menselijke leven ontstegen en leeft als een halfgod in de wereld van zijn eigen verbeelding en poëzie.
En zo ontstaat uit mijn vloeibare schepping
een schaduw die het woord veredelt als een ras
en uit mijn schaduw een volmaakte halfgod,
die het nieuwe woord veredeld spreekt,
die boven het vlijmscherpe bidden der mensen
met zijn allerzachtste lippen zoent
de stijve lont naar de verre explosie
en verder nog de nieuwe beschaving der monsters.
Dit geluk is echter van korte duur. In De Zwarte Muze (1967) is Snoek weer met beide voeten op de grond terecht gekomen. De ontnuchtering is groot. De oude onvrede met de wereld, en de eenzaamheid zijn weer alom tegenwoordig. De dominante toon is kil, bedroefd, vol teleurstelling om het valse geluk van zijn verbeelding. Hij kan enkel troost vinden in de poëzie en de liefde; in deze bundel verschijnen de eerste drie liefdes-gedichten voor Maria Magdalena. Zijn vers is eenvoudiger en gezuiverd van hermetische duisterheid.
Voor De Zwarte Muze kreeg Paul Snoek de driejaarlijkse staatsprijs voor poëzie. Het is beslist zijn meest homogene bundel, geschreven in vloeiende en melodieuze verzen. Al komen b.v. in Hercules enkele betere gedichten voor dan in De Zwarte Muze, toch is deze laatste als bundel wellicht zijn beste. Het titelgedicht geeft de teneur van de bundel goed aan:
De zwarte muze
Waar is de tijd, dat jij me voedde met je weelde,
mij in een praalbed proeven liet de eetlust van je slaap,
Paul Snoek (1933-1982).
of met mij woonde in een huis dat ik rechtvaardig bouwde
en waar het goed was je ruimschootse minnaar te zijn?
Nu woon ik in een wanhuis zonder antwoord. Ik verblijf
en eet in naam van god langharig den honger, of drink
tot slechts mijn schaduw mij nog staande houdt en tot
ik zeeziek als een drenkeling in mijn verbeelding drijf.
En toch, van evenwicht mijn hart is bloedend en ik hoop
opnieuw te mogen rusten in de draagstoel van de ruimte
met op mijn lippen van een sneeuwvlok het geoliede dons.
Ook dat de weelde mij opnieuw verkrijgen zal uit vrede
en ik niet meer ontwaken moet in de versperring van de leegte
met schamel in mijn keel spons, hardvochtig en droog.
In 1971 verschijnen de Gedichten voor Maria Magdalena, negen mooie liefdesgedichten die getuigen van een relatief optimisme. De dichter is gelukkig omdat de liefde hem kan troosten, al schrijft hij in het derde gedicht: ‘wie eenmaal eenzaam was, is eeuwig eenzaam’.
Maar Snoek voelt aan dat hij in een romantisme verzeild is geraakt waarvoor hij zelf huivert. Zijn poëzie is dringend weer aan ontheiliging toe. Zoals in De heilige gedichten relativeert Snoek in de Gedrichten weer