Hella S. Haasse: De wegen der verbeelding.
Een van de voornaamste hoofdthema's in het werk van Hella Haasse is dat van de meervoudige realiteit: de werkelijkheid waar men levenderwijs aan gewend is geraakt, biedt op verrassende momenten ineens doorkijkjes naar achterliggende situaties, gebeurtenissen, sferen, minstens even reëel als, of zelfs nog reëler dan de eerst voor de hand liggende. Van begin af aan is dit thema in Hella Haasses werk aanwijsbaar geweest, zelfs al in haar debuut Oeroeg. Wie het eenmaal te pakken heeft, vindt het als een constante in al haar werk terug. De plots van haar romans op zich zijn meestal zo ingewikkeld niet; de doorkijkjes liggen in de onderlinge ontmoetingen van de personages, niet in de primaire feiten. Zo ontmoet een boerenjongen op Kreta een schilderes die op haar doeken vastlegt wat hij altijd al heeft gezien toen hij klein was, maar tegen niemand heeft verteld; zij weet niet dat hij juist dát in haar werk herkent (De Ingewijden). Een bestuurder moet iemand veroordelen die deelneemt aan staatsvijandige riten, maar de veroordeelde blijkt de pleegzoon te zijn van een hooggeachte vriend van hem aan wie hij de kostbaarste herinneringen bewaart. De veroordeelde weet daar niet van (Een nieuwer Testament). In later werk gebruikt Hella Haasse vaak het archiefprocédé: zij pluist nauwkeurig en uitermate deskundig het leven na van een historische figuur, arrangeert van de gevonden feiten een kroniek, maar zo dat de lezer meer invult dan zij vertelt: wat zij boekstaaft is duidelijk maar een deel van de werkelijkheid, en wat ‘erachter’ zit en ongezegd blijft, blijkt het meest intrigerende. Zo ontstonden o.a. de Bentinckboeken die zij vorige jaren publiceerde.
Vergeleken daarbij doet De wegen der verbeelding aan als een vakantieboek, in eerste indruk althans. Het verhaal, vol spiegeleffecten, en onverwachte situaties, lijkt op een detective.
In de eerste instantie lijkt het te gaan over een nog vrij jong echtpaar, Marja en Klaas, allebei uit de wereld van de journalistiek. Klaas is redacteur van Enigma, woordspelletjes komen erg veel voor in deze roman. Tijdens zijn werk ontdekt hij een serie gegedichten van ene Bernard Mork. Bijna al zijn energie gaat maanden, jaren lang zitten in het achterhalen van gegevens over deze Mork. Onbegonnen werk: de man is dood, de nabestaanden laten niets los, en blijken in andere verhoudingen geleefd te hebben met deze Mork als in eerste oogopslag aan Klaas leek. Voor Klaas begint hiermee een spel van imaginatie. Hij zal en moet alles over Mork achterhalen wat er te beleven was, omdat hij de ‘ontdekker van Mork’ wil worden.
Als de roman begint, heeft hij net een auto-ongeluk gehad: in een geleende Mini heeft hij, samen met Marja en hun drie kinderen op weg naar Menton, zo'n botsing meegemaakt, dat het Minitje drie dagen onbestuurbaar is. Marja lift met de drie kinderen in een vrachtwagen naar het zuiden, Klaas zal later komen. De chauffeur van de vrachtwagen vertelt een serie verhalen die allemaal iets paranormaals hebben, een sterk magisch-realistische inslag, ze zouden wel en niet gebeurd kunnen zijn. Marja schrijft ze op, publiceert ze tenslotte. Het huis in Menton waar ze de vakantie doorbrengen, bergt ook geheimen: een echtpaar dat het beheert, blijkt de eigenaresse, zogenaamd in Australië, in feite als mummie ondergebracht in een tuinhuis, te verbergen om zo hun baan te kunnen rekken.
Schikgodinnen.
Centraal in het verhaal, en toch onopvallend, staat een klein schilderijtje. ‘Links tegen de muur, in het volle licht van het gangraam, een doekje in “primitieve” stijl, fris van kleur. Juist door de (opzettelijke?) onbeholpenheid leek het op het eerste gezicht wel een geestig schilderijtje, maar bij nadere beschouwing maakte die indruk plaats voor een gevoel van onbehagen. Tegen een heldergroene achtergrond - een grasveld, een weide? - stonden drie in het wit geklede meisjes. Eén hield een kluwen vast, de middelste mat de lengte van de afgerolde draad, de derde stond op het punt met een grote schaar dat stuk af te knippen. De meisjes hadden geen gezichten. Hun lange glanzende haren vielen rondom ovalen gaten. Daarachter was het zwart’. (p. 127)
Dit schilderijtje hangt in een vrachtrijdershotel: ‘Hotel des Parques’ (Parques, Parken, schikgodinnen). Klaas heeft daar na zijn ongeluk een nacht doorgebracht, maar hem was het niet opgevallen. Joop, de vrachtwagenchauffeur heeft het ook gezien, kennelijk, want één van de verhalen die Marja van hem optekent, gaat daarover: hij geeft een lift aan een stel opgroeiende jongens die vreemd genoeg geen mond opendoen, behalve als zij het even hebben over bepaalde ‘grieten’. Joop rijdt terug naar het dorp waar hij ze heeft opgepikt, en daar hoort hij hoe ze zich met een motor hebben doodgereden. In