| |
| |
| |
De rol van het Nederlands in het Europees taalcontactonderzoek
Peter Nelde
Geboren in 1942 te Schwerte (D.). Studeerde Germaanse filologie (Freiburg i.Bg.) en Neerlandistiek, Duitse taal- en letterkunde, geschiedenis en linguïstiek (R.U. Gent). Gewoon hoogleraar aan de Ufsal en sedert 1977 directeur van het ‘Onderzoekscentrum voor Meertaligheid’ aan de Ufsal te Brussel. Publiceerde Volkssprache und Kultursprache (1979), Deutsch als Muttersprache in Belgien (1979), Languages in Contact and Conflict (1980), Vergelijkbaarheid van Taalcontacten (1983), Multilingualism (1983), Plurilingua (1983 e.v.) en talrijke artikels in internationale linguïstische tijdschriften.
Adres:
Vrijheidslaan 17, B-1080 Brussel.
| |
Anne Melis
Geboren in 1951 te Gent. Studeerde Frans en Duits aan het Hoger Instituut voor Vertalers en Tolken te Gent. Is wetenschappelijk medewerkster aan het ‘Onderzoekcentrum voor Meertaligheid’ aan de Ufsal te Brussel. Werkte mee aan Plurilingua III en IV.
Adres:
Vrijheidslaan 17, B-1080 Brussel.
| |
0. Onderzoek van taalcontacten.
Tot de hoofdthema's van de taalkunde hoort sinds enkele jaren een onderzoeksrichting die in de geschiedenis van de wetenschap teruggaat tot het begin van de jaren vijftig, nl. het taalcontactonderzoek of de contactlinguïstiek.
Deze vaak sociolinguïstische of taalsociologische (al naargelang het standpunt dat men inneemt) benaderingswijze vindt, evenals de zogenoemde ‘systeemlinguïstiek’, haar oorsprong in de Verenigde Staten. De werken van Weinreich en Fishman en later Lambert en Labov bliezen daar nieuw leven in het gedurende lange tijd verguisde empirisch veldonderzoek, dat in Europa vooral door de areallinguïsten werd toegepast.
Ook het nogal sociaal-politiek gericht onderzoek van taalbarrières, zoals Bernstein en Oevermann dat verrichtten, gaf het taalcontactonderzoek een forse stoot in de goede richting, omdat daardoor, naast de studie van de taalcontacten in conflictzones (zoals bijv. Frans versus Engels in Québec), volledig nieuwe gebieden werden ontsloten, waar er een sociaal geconditioneerde half-, twee- of meertaligheid heerst. Met de hulp van het diglossie-begrip, zoals het door Ferguson en Fishman werd toegepast en dat grotendeels het begrip tweetaligheid vervangt, een begrip, dat trouwens veel meer pedagogisch-historisch gedefinieerd moet worden, probeert men nu de moeilijkheden te doorgronden waarmee dialectsprekers, de sociale onderlaag in een grote stad en diegenen, die in taalconflictzones door hun één- of meertaligheid nadeel ondervinden, op maatschappelijk en politiek vlak te kampen hebben. Op die manier zijn zogenaamde half- of mengtalen, pidgin- en kreooltalen, zoals ze voorkomen in de Derde Wereld, als volwaardige communicatiemiddelen tot de interessesfeer van de linguïst gaan behoren. In de Verenigde Staten werden substraat- en
| |
| |
deeltalen, eigen aan verschillende bevolkingsklassen (meestal als tegenstelling zwarte-blanke), sociolinguïstisch beschreven, terwijl men in Europa talloze vormen van dubbele diglossie ontdekte: alle landen van Europa, IJsland uitgezonderd, zijn nl. niet alleen meertalig, maar bovendien overwegend dialecttalig.
De contactlinguïstiek, in de engste zin van het woord, gaat terug tot het begin van de jaren vijftig. Vóórdien stonden taalculturele contacten in het middelpunt van de belangstelling. In Europa lag daarbij de nadruk op het onderzoek van de contacten met het Latijn en hun gevolgen. Weinreich, Fishman en Haugen leverden baanbrekend werk door als eersten rekening te houden met sociologische en psychologische, taalexterne en -interne factoren. Het zwaartepunt van het onderzoek werd daardoor verschoven: men gaat nu, naast het contact tussen talen, ook het verloop van de contacten tussen volkeren bestuderen.
Waar vroeger interferenties en transferenties werden onderzocht, treden nu ook sociale en situatieve elementen, zoals de domeinen, de attitudes, stereotypen- en vooroordelenresearch op de voorgrond.
Bij taalplanning en taalpolitiek deed men de laatste tijd telkens weer een beroep op de resultaten van de contactlinguïstiek, omdat men ervan uitgaat dat zowel meertaligheid als het verwerven van een tweede en derde taal de vrede en het begrip onder de volkeren ten goede komt.
Enerzijds worden momenteel de intensiteit, de vitaliteit (Haarmann 1980 I) en de dynamiek (Auburger 1979) van taalcontacten bestudeerd, anderzijds onderzoekt men fenomenen als meertaligheid en taalverandering.
De linguïstiek kreeg hierdoor een nieuwe dimensie.
Ten gevolge van drie factoren verloopt een contactlinguïstisch onderzoek vaak uiterst moeizaam maar is tevens bijzonder boeiend: ten eerste eist de studie van taalcontacten en taalconflicten niet alleen een overwegend synchronische maar ook een diachronische aanpak; ten tweede moet men rekening houden met talloze aanverwante disciplines zodat groepswerk onvermijdelijk wordt; tenslotte is de linguïstische situatie meestal zeer eng met de politieke en historische context verweven.
Juist de studie van de linguïstische, psychologische en sociologische implicaties van het interfererend taalgebruik kwam meestal de taalminderheden in het algemeen ten goede.
Het is verwonderlijk dat initiatieven op het gebied van de contactlinguïstiek juist in landen met taalminderheden (in Europa: bijv. Frankrijk en Zwitserland) zelden voorkomen. Toch is taalonderzoek juist in meertalige landen noodzakelijk, omdat de politieke besluitvorming er dikwijls op regionale toestanden gebaseerd is. De taal is daar tenslotte meestal het doorslaggevend argument, omdat ze in meertalige gebieden vaak de enige onderscheidingsfactor tegenover de buren is: een uitdaging voor de contactlinguïst omdat hij hier verplicht wordt zijn theorie en modellen aan de werkelijkheid te toetsen.
Door hun uiteenlopende culturele, historische, sociale, politieke en economische ontwikkeling bekleedt elke taal een verschillende plaats in de nationale en regionale hiërarchie. Dit feit maakt een unidimensioneel, lineair onderzoek bijna onmogelijk. De verschillende communicatievarianten omvatten immers niet alleen ééntaligheid (moedertaal of vreemde taal), diglossie en meertaligheid maar tevens overgangsvormen en mengvormen. Het is de taak van de contactlinguïst deze varianten bij voorkeur interdisciplinair te bestuderen.
| |
| |
| |
1. Taalcontactonderzoek in het Nederlands.
Na de situering binnen de taalwetenschap in het algemeen en de kennismaking met de problematiek van het taalcontactonderzoek in het bijzonder rijst nu de vraag naar de rol van het Nederlands in deze per se internationale discipline. Daarbij denken we niet alleen aan het Nederlands als voorwerp van contactlinguïstisch onderzoek, maar vooral aan de functie van het Nederlands als taal voor research en publikaties.
Dat het Nederlands a.h.w. op de wip zit tussen grotere en kleinere talen en het niet altijd makkelijk heeft om zijn plaats tussen ‘belangrijker’ talen te bepalen, is verklaarbaar uit het feit dat het enerzijds niet als internationaal communicatiemiddel kan fungeren, - het aantal Nederlandstaligen is hiervoor te klein -, maar anderzijds in het contactlinguïstisch onderzoek niet over het hoofd kan worden gezien, omdat het sinds jaar en dag en zeer intens met taalcontactsituaties wordt geconfronteerd. Daarvan getuigen dan weer het groot aantal studies over het Nederlands in vreemde talen zowel van de hand van Nederlandstaligen als niet-Nederlandstaligen.
Onze aandacht gaat echter op de eerste plaats naar de manier waarop het Nederlands erin slaagde een niet onbelangrijk succes te boeken ondanks de taaie concurrentie van het Frans, het Duits en het Engels, waarbij vooral de laatste twee op het gebied van de contactlinguïstiek bijzonder vruchtbaar zijn.
In het Nederlandstalig gebied zijn en blijven Nederlandstalige publikaties veruit de talrijkste. Dat daarbuiten bepaalde thema's van de contactlinguïstiek telkens weer in het Nederlands worden behandeld en beschreven, zal verwondering wekken, wanneer men bedenkt dat er een grote psychologische, voor de uitgever vaak ook commerciële, barrière doorbroken moet worden om bijv. in een verzamelband aan Nederlandsonkundigen een Nederlandse tekst aan te bieden! Dit fenomeen bewijst dat het Nederlands als middelgrote Europese taal met een uitgebreide wetenschappelijke infrastructuur internationaal beter wordt begrepen en een ruimere feed-back heeft dan bijv. het Deens, het Noors of het Pools.
Dat buitenlandse Germanisten zich de moeite getroosten Nederlands te leren (het aantal lectoraten Nederlands in het buitenland is aanzienlijk), dat internationale uitgevers rekening houden met een Nederlandstalige afzetmarkt (bijv. Zuid-Afrika), dat universiteitssystemen zoals in de Verenigde Staten de Germanisten de mogelijkheid verlenen een tweede Germaanse taal te verwerven, dat deelstaten als Noordrijnland-Westfalen het Nederlands als examenvak toelaten, dat bij regionale initiatieven zoals Euregio Nederlands een gelijkwaardige plaats inneemt naast Duits en Frans, vormen voor het Nederlands als taal een stevige steun in de rug bij de poging de niet moeiteloos veroverde stelling te verdedigen.
De eerste en voornaamste oorzaak van de achting voor en het veelvuldig gebruik van het Nederlands binnen het taalcontactonderzoek lijkt ons evenwel de nauwe relatie met de meertalige draaischijf Brussel, sinds jaren het middelpunt van uitgebreid mono- en interdisciplinair onderzoek, waarvan de resultaten zeer vaak hun weerslag vinden in Nederlandstalige publikaties die op een ruime internationale interesse kunnen bogen.
| |
2. Het Nederlands tegenover het Engels.
Voordat we gaan naar een overzicht van wat tot op heden, voor wat betreft contactlinguïstiek, in en over het Nederlands werd verwezenlijkt, maken we eerst nog de volgende opmerking:
Het, zij het relatief geringe, succes van het Nederlands op het gebied van taal- | |
| |
contactonderzoek moet in verband worden gebracht met de verschuiving, die zich de laatste jaren voltrekt op het terrein van het internationaal taalgebruik in de basiswetenschap, de linguïstiek. Aan het einde van de jaren zestig, begin van de jaren zeventig kon men zich niet van de indruk ontdoen dat een discipline als de taalwetenschap zich meer en meer van het Engels als voertaal zou bedienen. Bij nader toezien bleek de beheersing van het Engels als lingua franca echter zoveel leemten en onvolmaaktheden te vertonen dat dit onvermijdelijk tot frustraties moest leiden bij de beoefenaars van de toegepaste taalwetenschap. Bovendien groeide langzamerhand het besef, en aan dit denkbeeld is de contactlinguïstiek niet geheel onschuldig, dat samen met de taal ook een daarmee eng verbonden mentaliteit, die zich bijv. uit in een bepaalde manier van argumenteren, wordt overgenomen. Men stond enigszins huiverig tegenover een al te sterk Anglo-Amerikaans getint wetenschapsbeeld wat de eenzijdige keuze voor het Engels als wetenschappelijke taal impliceerde. Factoren als deze konden weliswaar de langzame opgang van het Engels niet stuiten, maar slaagden er wel in excessen te vermijden zoals de organisatie van een congres op Nederlandse bodem over Nederlandse thema's met als voertaal het Engels!
Op internationaal gebied kan als illustratie van een logischer aanpak de beslissing dienen van de Association Internationale de Linguistique Appliquée (AILA), die sedert 1981 in theorie elke taal als congrestaal toelaat. Op nationaal niveau stellen we in de loop van de laatste jaren een duidelijke tendens vast tot het organiseren van kleinschalige colloquia, waaraan twee tot drie landen deelnemen en waarbij de werktalen zich beperken tot de landstalen zonder het Engels uit te sluiten.
Dat het taalcontactonderzoek als discipline als eerste de weerslag van een dergelijke evolutie moest ondervinden, lijkt ons vanzelfsprekend.
| |
3. Het taalcontactonderzoek in België en Nederland.
Gezien het Nederlandstalig gebied geografisch nogal beperkt is, is het niet moeilijk de zwaartepunten vast te stellen, waar omheen het contactlinguïstisch onderzoek zich hier afspeelt.
Terwijl de Fryske Akademy zich uitsluitend met taalcontactfenomenen tussen het Nederlands en het Fries bezig houdt, waarbij het zich als publikatietaal bij voorkeur van het Engels bedient, worden in het Seminarie voor Duitse taal en literatuur in Utrecht moedertaalstrategieën in het algemeen, met inbegrip van het Nederlands in Nederland en België, onderzocht. De nieuwe afdeling Neerlandistiek aan de Hogeschool te Tilburg heeft vooral aandacht voor aspecten van meertaligheid met de nadruk op de migrantenproblematiek. In het Max Planck Instituut te Nijmegen daarentegen staat het psycholinguïstisch onderzoek naar de kindertaal centraal. Zowel Tilburg als Nijmegen publiceren bij voorkeur hun onderzoeksresultaten in het Engels.
Een lofwaardig initiatief gaat in België uit van het Centrum voor interdisciplinair onderzoek naar de Brusselse taaltoestanden, het enige centrum in de wereld dat zich uitsluitend op de taalproblemen van één enkele stad en dan nog voornamelijk in het Nederlands concentreert. Het Onderzoekscentrum voor Meertaligheid legt zich als richtinggevend researchcentrum op het gebied van de contactlinguïstiek op de eerste plaats toe op het nationaal en internationaal taalcontactonderzoek met speciale aandacht voor de taalgrensproblematiek. Naast Nederlands dienen Duits, Engels en Frans als publikatietalen.
| |
| |
| |
4. Topics van het onderzoek.
Met de taal als criterium kunnen we de bestaande contactlinguïstische literatuur voor ons doel indelen in enerzijds Nederlandse en Belgische onderwerpen, beschreven in vreemde talen, vooral het Duits, Engels en Frans en anderzijds de Nederlandstalige literatuur over Nederlandse en Belgische contactverschijnselen en diezelfde over andere taalcontactfenomenen.
Zonder aanspraak te maken op volledigheid, willen we in de volgende paragrafen proberen een indruk te geven van wat zich in en rond het Nederlands op contactlinguïstisch gebied afspeelt.
Een uitermate attractief onderwerp voor buitenlandse onderzoekers vormt het probleem Brussel dat, als gevolg van het ijverig researchwerk van de Brusselse onderzoekscentra, enkele congressen en colloquia en de zorgelijke actualiteit, resulteerde in een aantal studies in de Engelse en Duitse taal. Internationaal erkende onderzoekers zoals Mackey, Urban Language Contact: Common Issues in Brussels and Abroad, Obler, Group Rights and the Linguistic Dispute in Brussels en Baetens Beardsmore, The ‘Supreme-Language’ Hypothesis applied to Brussels, leverden een methodisch referentiekader voor het Brussels taalvraagstuk. Een verfransingsmodel geeft Van de Craen in Frenchification Processes in Brussels: A Model for Verbal Strategies. Een Antwerpse werkgroep met Deprez, Persoons, Struelens en Wynants, L'autre ‘liberté du père de famille’ onderzoekt het probleem van de niet-Nederlandstalige kinderen in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Neide behandelt in Sprachkontakt und Sprachkonflikt in Brüssel taalverschuivingsfenomenen en Deprez, Persoons in Mehrsprachigkeit und Grosstadt identiteitsaspecten van Vlaamse Brusselaars.
De sinds de taalwetten van 1962 groeiende internationale belangstelling van de contactlinguïstiek voor de taalsituatie in Vlaanderen spoorde Vlaamse onderzoekers ertoe aan hun onderzoeksresultaten in het Duits en het Engels te publiceren.
Terwijl Taeldeman in verschillende publikaties, Französisch-Flämische Sprachinterferenz in Flandern, Ingwäonismen in Flandern en Morphologischer Wandel durch Variation: Die Pluralbildung in den flämischen Mundarten en Geerts, Deprez in Lexical and Pronominal Standardization de problemen i.v.m. de standardisering van het Nederlands in België behandelen, geeft Willemijns in Sprachpolitische Betrachtungen zur Lage des Niederländischen in Belgien en Interaction of Dialect and Standard Language een taalsociologisch overzicht over het Zuidnederlands. Deprez daarentegen vergelijkt in Belgian Netherlandic and Canadian French: A Sociolinguistic Comparison, de studie van het Nederlands in België met die van het Frans in Québec.
Een langere traditie kent het onderzoek i.v.m. de taalproblematiek van België. Daarvan getuigt het werk van Baetens Beardsmore, Linguistic Accomodation in Belgium en Modèles de Réalignement sociolinguistique dans les sociétés plurilingues, Verdoodt, Les problèmes des groupes linguistiques en Belgique en Nelde/ Quix, La planification linguistique en Belgique.
Iets minder actief blijken de contactlinguïsten ten aanzien van Nederland te zijn. Hier wordt de research vooral door buitenlanders verricht zoals Francescato, die in II bilingue isolato op een boeiende wijze het taalgedrag van Italiaanse gezinnen in Nederland beschrijft of, vanuit een heel andere gezichtshoek door de in contactfenomenen geïnteresseerde Fryske Akademy, zoals de kleine publikatie van Boelens, Friesisch und Niederländisch bewijst, die in de belangrijkste Europese talen werd vertaald.
De berichtgeving over onderzoek i.v.m.
| |
| |
het Nederlands buiten Nederland en België is nogal schaars. Een uitzondering vormt Kempen met Le Néerlandais - Ancienne langue maternelle des Rhénans du Nord. De Nederlandstalige landen worden meestal als geheel behandeld, zoals door Ureland in Die Bedeutung des Sprachkontakts in der Entwicklung der Nordseesprachen en Goossens in Was ist Deutsch und wie verhält es sich zum Niederländischen.
In vergelijking met de taalcontactliteratuur inzake Brussel in vreemde talen zijn de wetenschappelijke publikaties in het Nederlands uiteraard veel talrijker. Het zou onbegonnen werk zijn ze allemaal op te noemen. We beperken ons derhalve tot verwijzing naar de reeks Taal en Sociale Integratie van het Onderzoekscentrum van de Vrije Universiteit Brussel, die volgens ons een afdoend bewijs levert voor de buitengewone activiteiten op dit gebied. De literatuur i.v.m. Vlaanderen richt zich vooral op hete hangijzers, zoals de Voerstreek (Wynants, Taalovergang en taaltrouw in de Voerstreek sinds de aansluiting bij de provincie Limburg), de Vlaams-Waalse taalgrens (Martens, De Zuidnederlandse taalgrens in het Belgisch parlement), minder vaak op ‘binnenvlaamse’ problemen (Haest, Een interferentiemodel in het Zuid-Nederlands: Gallicismen in de Antwerpse krantetaal). Dit is slechts een greep uit de publikaties, die o.l.v. het Onderzoekscentrum voor Meertaligheid te Brussel tot stand kwamen.
Minder talrijk zijn Nederlandstalige contactlinguïstische publikaties over België (Persoons en Versele, Taalverschuiving in Malmédy), Nederland (Extra, Eerste en tweede taalverwerving) en het Nederlands buiten Nederland en België (Stoops, Van het Hollands naar het (Zuid-)Afrikaans. Problemen van taalverandering).
Naast de taalcontactliteratuur in het Nederlands en in vreemde talen i.v.m. het Nederlands als taal, levert het Nederlands zelf over internationale onderwerpen een bescheiden, maar opvallende bijdrage, vooral op gebied van de ontwikkeling van nieuwe talen, het algemeen taalcontactonderzoek en de taal van migranten, in het bijzonder de gastarbeiders.
Wat de nieuwe talen betreft brachten Kramer (Voorwaarden voor het ontstaan van nieuwe schrijftalen; Fries, Luxemburgisch, Ladinisch) en Symoens (Enkele theoretische beschouwingen i.v.m. de internationale taal Esperanto) de moed op hun bevindingen in het Nederlands te publiceren!
Bij lectuur van uitstekende werken van algemene aard, zoals dat van Van der Plank, Taalassimilatie van Europese taalminderheden, rijst de vraag of niet een veel breder lezerspubliek werd bereikt, indien het in dit geval niet in het Nederlands was verschenen.
Dat taalcontactonderzoek een veelzijdige discipline is en ontelbare facetten vertoont, bewijzen de volgende publikaties: In Taalrecht als groepsrecht van Peeters worden taaljuridische aspecten belicht; Ritter behandelt de relatie tussen taal en religie in Taalcontact en taalconflict veroorzaakt door religieuze stromingen en Touber in Interferenties van het Duits in het Nederlands van Duitstaligen, de deficieten van Duitstaligen bij het aanleren van het Nederlands. Kramer beschrijft in Tweetaligheid der Aromoenen in Griekenland een vrijwel onbekende Europese minderheid. Vanderlinden, Janssen-Van Dieten (Instaptoets anderstaligen) en Vermeer (Volgorde in de verwerving van het Nederlands door Marokkaanse kinderen op de basisschool) wijden hun research aan praktische aspecten van het aanleren van het Nederlands aan gastarbeiderskinderen terwijl Pittery-Van Son buitenlandse kinderen die in Brussel Nederlands leren, onderzoekt (Taallessen Nederlands voor buitenlanders aan het Centrum voor Werkende Jongeren).
| |
| |
| |
5. Perspectieven.
Nu de taalunie tussen beide Nederlanden een feit is, leek het ons niet ongepast een ogenblik stil te staan bij de betekenis van het Nederlands als wetenschapstaal binnen Nederland en België en even enig licht te werpen op de betekenis van onze taal op internationaal gebied.
Uit een dergelijk onderzoek op andere terreinen van de wetenschap, de taalcontactresearch vertegenwoordigt uiteraard slechts een onderdeel, zou wellicht blijken in hoeverre de respectabele vakkundige inbreng - de lage landen staan bijzonder sterk op het gebied van de humane wetenschappen zoals pedagogie, kinderpsychologie, geschiedenis e.a. - gepaard gaat met een toenemend gebruik en een stijgend aanzien van de moedertaal, in caso het Nederlands.
De vaststelling dat het een illusie is, het Nederlands als concurrerend te beschouwen t.o.v. talen als het Engels, het Duits en het Frans verhindert ons niet uit de bovenstaande uiteenzetting een gematigd optimistische conclusie te trekken.
De, zij het percentsgewijze kleine, bijdrage van het Nederlands in internationale publikaties verhoogt niet alleen het zelfbewustzijn van de taalgebruikers, maar zorgt er tevens voor dat de taal aansluiting vindt bij de steeds sneller evoluerende wetenschappelijke terminologie en in haar uitbouw gelijke tred houdt met de internationale ontwikkeling. Dit komt dan weer de kansen van Nederlandstalige wetenschapsmensen ten goede die niet (altijd) meer verplicht zijn via een vreemde taal (en dus cultuur) toegang te zoeken tot het internationale wetenschappelijke forum. Een volgens ons niet te onderschatten voordeel.
| |
Bibliografie:
Auburger L., Zur Theorie der Sprachkontaktforschung: Ist die ‘linguistique externe’ keine ‘linguistique’?, in L. Auburger en H. Kloss (uitg.), Deutsche Sprachkontakte in Übersee, Tübingen, 1979, pp. 123-156. |
De Backer T./Kristofersen I., Het taalgebruik en de aanpassing aan het schoolmilieu bij Brusselse kinderen, in Taal en Sociale Integratie, deel 2, pp. 261-276. |
Baeten R./ Verdoodt A., Belangstelling voor het Frans en het Nederlands als tweede taal in het Brussels secundair onderwijs, en behoefte aan talenkennis in de bedrijven van de Brusselse agglomeratie, in Taal en Sociale Integratie, deel 4, pp. 45-62. |
Baerten J., De groei van Brussel: een historische puzzle, in Taal en Sociale Integratie, deel 1, pp. 229-236. |
Baetens Beardsmore H., De onbekende elementen in linguïstisch onderzoek over Brussel, in Taal en Sociale Integratie, deel 1, pp. 21-31. |
Baetens Beardsmore H., Linguistic Accomodation in Belgium, in H. Baetens Beardsmore en R. Willemijns (uitg.), Linguistic Accomodation in Belgium, Brussel, 1981, pp. 1-21. |
Baetens Beardsmore H., Modèles de Réalignement sociolinguistique dans les sociétés plurilingues, in H. Baetens Beardsmore en R. Willemijns (uitg.), Linguistic Accomodation in Belgium, Brussel, 1981, pp. 45-62. |
Baetens Beardsmore H., The ‘Supreme-Language’ Hypothesis applied to Brussels, in P.H. Nelde (uitg.), Current Trends in Contact Linguistics (Plurilingua, I), Bonn, 1983, pp. 15-29. |
Boelens K., Friesisch und Niederländisch, Den Haag, 1976. |
Van de Craen P., Frenchification Processes in Brussels: A model for Verbal Strategies, in PH. Nelde (uitg.), Taalcontact en Taalconflict, I (ZDL, 32), Brussel, 1980, pp. 399-406. |
Van de Craen P./Langenakens A., Verbale strategieën bij Nederlandstaligen in Sint-Genesius-Rode, in Taal en Sociale Integratie, deel 2, blz. 97-136. |
Deprez K., Belgian Netherlandic and Canadian French - A sociolinguistic Comparison, in Language Problems and Language Planning, 1982, nr. 3, pp. 241-270. |
Deprez K./Persoons Y., Mehrsprachigkeit und Grossstadt, in P.H. Nelde (uitg.), Multilingualism (Plurilingua, IV), Bonn, 1983, pp. 77-94. |
Deprez K./Persoons Y./Versele M., Over het identiteitsgevoel van de Vlamingen in Brussel, in Taal en Sociale Integratie, deel 4, pp. 93-166. |
Deprez K./Persoons Y./Struelens M./Wynants A., L'autre ‘liberté du père de famille’, in P.H. Nelde (uitg.), Vergleichbarkeit von Sprachkontakten/Vergelijkbaarheid van taalcontacten (Plurilingua, III), Bonn, 1983, pp. 91-102. |
Deserrano D., Taalaspecten van een kwantitatief huwelijksonderzoek in de geïndustrialiseerde gemeente Anderlecht, 1850-1914, in Taal en Sociale Integratie, deel 2, pp 185-233. |
Extra G. Eerste en tweede taalverwerving, Muiderberg, 1978. |
Fishman J.A, The Sociology of Language, Rowley Mass., 1972. |
Francescato G., II Bilingue Isolato, Bergamo e.a., 1981. |
Geerts G./Deprez K., Lexical and Pronominal Standardization (ZDL, 22), Wiesbaden, 1977. |
Gijssels J., De toepassing van de taalwetgeving in het Brusselse en de persoonsgebonden aangelegenheden, in Taal en Sociale Integratie, deel 3, pp. 61-86. |
Goossens J., Was ist Deutsch und wie verhält es sich zum Niederländischen?, in J. Göschel e.a. (uitg.). Zur Theorie des Dialekts (ZDL, 16), Wiesbaden, 1976, pp. 262-282. |
Haarmann H., Multilingualismus, 2 delen, Tübingen, 1980. |
Haest R., Een interterentiemodel in het Zuid-Nederlands. Gallicismen in Antwerpse krantetaal, in P.H. Nelde (uitg.), Vergleichbarkeit von Sprachkontakten/Vergelijkbaarheid van taalcontacten (Plurilingua, III), Bonn, 1983, pp. 267-276. |
Haugen E., Language Problems and Language Planning: the Scandinavian Model, in P.H. Nelde (uitg.), Taalcontact en Taalconflict, I, Brussel, 1980, pp. 151-157. |
Kempen J., Le Néerlandais - Ancienne langue maternelle
|
| |
| |
des Rhénans du Nord, in Language Problems and Language Planning, 1982, nr. 3, pp. 286-292. |
Kramer J., Tweetaligheid der Aromoenen in Griekenland, in P.H. Nelde (uitg.), Taalcontact en Taalconflict, I (ZDL, 32), Brussel, 1980, pp. 255-261. |
Kramer J., Voorwaarden voor het ontstaan van nieuwe schrijftalen: Fries, Luxemburgisch, Ladinisch, in P.H. Nelde (uitg.), Vergleichbarkeit von Sprachkontakten/Vergelijkbaarheid van taalcontacten (Plurilingua, III), Bonn, 1983, pp. 115-127. |
Labov W. e.a., A Study of the non-standard English of Negro and Puerto-Rican Speakers in New York City, 2 delen, Washington D.C., 1968. |
Lambert W.E., Psychological Studies of the Interdependencies of the Bilingual's Two Languages, in J. Puhvel (uitg.), Substance and Structure of Language, Los Angeles, 1969. |
Van Loey A., Het Brusselse Nederlands dialect, in Taal- en Sociale Integratie, deel 2, pp. 77-95. |
Logie F., Ruimtelijke spreiding van de Nederlandstalige bevolking in Watermaal-Bosvoorde, in Taal en Sociale Integratie, deel 2, pp. 161-184. |
Logie F., Ruimtelijke spreiding van de Nederlandstalige bevolking in Brussel-hoofdstad, in Taal en Sociale Integratie, deel 3, pp. 87-109. |
Louckx F., Het taalkundig integratieproces van de Nederlandstaligen te Brussel, in Taal en Sociale Integratie, deel 1, |
Louckx F., Operationalisering, beschrijving en analyse van het taaletnisch integratieproces van de Nederlandstaligen in de Brusselse agglomeratie, in Taal en Sociale Integratie, deel 4, pp. 63-84. |
Louckx F., Vlamingen tussen Vlaanderen en Wallonië, in Taal en Sociale Integratie, deel 5, Brussel 1980. |
Mackey W., Urban Language Contact: Common Issues in Brussels and abroad, in Taal en Sociale Integratie, deel 3, pp. 19-37. |
Martens P., De Zuidnederlandse taalgrens in het Belgisch parlement, Brussel, 1962. |
De Metsenaere M., Migraties in de gemeente Sint-Joostten-Node in het midden van de negentiende eeuw: methodologische inleiding tot de studie van de groei en de verfransing van de Brusselse agglomeratie, in Taal en Sociale Integratie, deel 1, pp. 81-152. |
Muyldermans J., Het Vlaams element in ‘Le Soir’ 1944-1969, in Taal en Sociale Integratie, deel 2, pp. 277-340. |
Nelde P.H., Sprachkonflikt und Sprachwechsel in Brüssel, in S. Ureland (uitg.), Sprachkontakte im Nordseegebiet (Linguistische Arbeiten, 66), Tübingen 1978, pp. 19-42. |
Nelde P.H./Quix M.-P., La planification linguistique en Belgique, in l'Etat et la planification linguistique, Québec, 1981, pp. 117-140. |
Obler J.L., Group Rights and the Linguistic Dispute in Brussels, in Taal en Sociale Integratie, deel 3, pp. 39-59. |
Persoons Y./Versele M., Taalverschuiving in Malmédy, in P.H. Nelde (uitg.), Taalcontact en Taalconflict, I (ZDL, 32), Brussel, 1980, pp. 413-420. |
Pittery-Van Son L., Taallessen Nederlands voor buitenlanders aan het Centrum voor Werkende Jongeren (Brussel), in P.H. Nelde e.a. (uitg.), Sprachprobleme bei Gastarbeiterkindern, Tübingen, 1981, pp. 175-179. |
Van der Planck P.H., Taalassimilatie van Europese taalminderheden, Rotterdam, 1971. |
Peeters Y., Taalrecht als Groepsrecht, in P.H. Nelde (uitg.), Vergleichbarkeit von Sprachkontakten/Vergelijkbaarheid van taalcontacten (Plurilingua, III), Bonn, 1983, pp. 129-139. |
Plurilingua, I-IV, reeks uitgegeven door het Onderzoekscentrum voor Meertaligheid te Brussel, o.l.v. P.H. Nelde, Bonn, 1983. |
Ritter A., Taalcontact en taalconflict veroorzaakt door religieuze stromingen, in P.H. Nelde (uitg.), Vergleichbarkeit von Sprachkontakten/Vergelijkbaarheid van taalcontacten (Plurilingua, III), Bonn, 1983, pp. 399-408. |
Stoops Y., Van het Hollands naar het (Zuid-)Atrikaans: Problemen van taalverandering, in P.H. Nelde (uitg.), Taalcontact en Taalconflict, I (ZDL, 32), Brussel, 1980, pp. 435-440. |
Symoens E., Enkele theoretische beschouwingen i.v.m. de internationale taal Esperanto, in P.H. Nelde (uitg.)., Vergleichbarkeit von Sprachkontakten/Vergelijkbaarheid van taalcontacten (Plurilingua, III), Bonn, 1983, pp. 341-347. |
Taal en Sociale Integratie, reeks uitgegeven door het Centrum voor interdisciplinair onderzoek naar de Brusselse taaltoestanden aan de V.U.B., Brussel, 1978-1982. |
Taeldeman J., Französisch-Flämische Sprachinterferenz in Flandern, in Sprachkontakte im Nordseegebiet (Linguistische Arbeiten, 66), Tübingen, 1978, pp. 43-66. |
Taeldeman J., Morphologischer Wandel durch Variation: die Pluralbildung in den flämischen Mundarten, in S. Ureland (uitg.), Sprachvariation und Sprachwandel (Linguistische Arbeiten, 92), Tübingen, 1980, pp. 161-192. |
Taeldeman J., Ingwäonismen in Flandern, in S. Ureland (uitg.), Die Leistung der Strataforschung und der Kreolistik (Linguistische Arbeiten, 125), Tübingen, 1982, pp. 277-296. |
Touber A.H., Interferenties van het Duits in het Nederlands van Duitstaligen, in P.H. Nelde (uitg.), Taalcontact en Taalconflict, I (ZDL, 32), Brussel, 1980, pp. 117-121. |
Tulp S., Reklame en tweetaligheid. Een onderzoek naar de geografische verspreiding van Franstalige en Nederlandstalige affiches in Brussel, in Taal en Sociale Integratie, deel 1, pp. 261-288. |
Ureland SP., Die Bedeutung des Sprachkontakts in der Entwicklung der Nordseesprachen, in S. Ureland (uitg.), Sprachkontakte im Nordseegebiet (Linguistische Arbeiten, 66), Tübingen, 1978, pp. 83-128. |
Vanderlinden A./Janssens-Van Dieten A., Instaptoets anderstaligen, in P.H. Nelde e.a. (uitg.)., Sprachprobleme bei Gastarbeiterkindern, Tübingen, 1981, pp. 41-53. |
Van Velthoven H., De taalwetgeving en het probleem Brussel 1830-1914, in Taal en Sociale Integratie, deel 4, pp. 247-259. |
Van Velthoven H. Taal en onderwijspolitiek te Brussel 1878-1914, in Taal en Sociale Integratie, deel 4, pp. 261-387. |
Verdoodt A., Les problèmes des groupes linguistiques en Belgique (Cours et Documents, I), Leuven 1973. |
Vermeer A.R., Volgorde in de verwerving van het Nederlands door Marokkaanse kinderen op de basisschool, in P.H. Nelde (uitg.), Sprachprobleme bei Gastarbeiterkindern, Tübingen, 1981, pp. 129-144. |
Weinreich U., Languages in Contact, Den Haag2, 1963. |
Willemijns R., Sprachpolitische und sprachsoziologische Betrachtungen zur Lage des Niederländischen in Belgien, in OBST, 1977, nr. 4, pp. 6-22. |
Willemijns R., Interaction of Dialect and Standard Language, in H. Baetens Beardsmore en R. Willemijns (uitg.), Linguistic Accomodation in Belgium, Brussel, 1981, pp. 22-44. |
Willemijns R., Bedenkingen bij het taalgedrag van Vlaamse universiteitsstudenten uit Brussel-Halle-Vilvoorde, in Taal en Sociale Integratie, deel 2, pp. 141-159. |
Wynants A., Taalovergang en taaltrouw in de Voerstreek sinds de aansluiting bij de provincie Limburg, in P.H. Nelde (uitg.), Taalcontact en Taalconflict, I (ZDL, 32), Brussel, 1980, pp. 467-473. |
|
|