| |
| |
| |
Metten Koornstra
De beeldende lyricus achter de boekenbalversierder
Hans Redeker
Geboren in 1918 in Oudenrijn bij Utrecht. Studeerde aanvankelijk rechten, daarna sociologie, psychologie en kunstgeschiedenis om in de filosofie af te studeren. Werkzaam als auteur en kunstjournalist. Publiceerde naast gedichten, essays en werken over filosofie ook monografieën over Erasmus, Rembrandt, Gerrit Benner, Jan Wiegers, Raoul Hynckes, Bram Bogart en vele anderen. Met Harry Kümel maakte hij voor BRT-tv documentaires over Erasmus en Waterloo. Leverde bijdragen aan verscheidene tijdschriften, encyclopedieën en T.V.-documentaires.
Adres:
Willemsparkweg 28, NL-1071 HG Amsterdam.
Buiten de grenzen van Nederland heeft de naam van Metten Koornstra (1912-1978) nauwelijks nog klank gekregen, al zwierf hij al sinds zijn jonge jaren met een vurige hartstocht langs de wegen en wateren van België maar vooral ook Frankrijk, dat enigszins voor zijn tweede vaderland mag doorgaan. Hijzelf heeft het overigens niet anders gewild, zozeer wilde hij ook zijn verkochte werk dicht om zich heen hebben en vermeed hij tentoonstellingen te ver van de stad waaraan hij al evenzeer was verknocht, Amsterdam.
Daarentegen is hij in Nederland zelf al bijna een legendarische figuur geworden, te weten als de versierder van het jaarlijkste Boekenbal, dat door hem tot het hoogtepunt werd van een boekenweek, waarmee de Vereniging tot Bevordering van de Belangen des Boekhandels vooral na de Tweede Wereldoorlog propaganda maakte voor het Nederlandse boek. In het jaar 1947 voor het eerst aangezocht, heeft hij daaraan tot in de jaren zeventig zijn unieke bijdrage geleverd, speels, bizar, rijk aan trouvailles op basis van ‘objets trouvés’, opgedaan op de Amsterdamse vlooienmarkt van het Waterlooplein, versieringen, die vaak al voortijdig door de letterlievende en andere prominente feestgangers als buit mee naar huis werden gesleept.
En toch gaat achter deze boekenbalversierder, op zichzelf als vormgever allerminst te onderschatten, een vrije kunstenaar schuil, allereerst een graficus maar tegen het einde van zijn leven ook als schilder met geheel eigen kwaliteiten, welke een meer internationale erkenning volledig rechtvaardigen. Metten Koornstra gekend te hebben, als mens maar ook als kunstenaar, behoort tot de meest waardevolle ervaringen van zijn vele vrienden, die hij vooral onder zijn mede-kunstenaars vond. Desondanks zou het tot ruim vijf jaar na zijn dood duren, eer dat een meer tastbare gestalte kreeg in een eretentoonstelling
| |
| |
Metten Koornstra (1912-1978).
en het verschijnen van een monografie.
Dat Metten Koornstra, Tenny voor zijn vrienden, in het jaar 1912 te Rotterdam werd geboren is wat het jaartal betreft belangrijker dan de stad, waar hij slechts de eerste luttele jaren van zijn bestaan met zijn ouders zou wonen. Want het jaar 1912 betekent, dat hij binnen de geschiedenis van onze twintigste eeuwse kunst te jong was om te behoren tot de ‘generatie van 1900, zoals deze met een omvangrijk Belgisch-Nederlands overzicht enkele jaren geleden in Venlo werd geprofileerd als een bewuste reactie op de avant-gardistische ‘ismen’ uit het begin van onze eeuw, maar ook ouder dan de generatie grotendeels in de jaren twintig geboren, welke met onder meer de Experimentelen en Cobra, de materieschilders en de Op Art-kunstenaars, de tachisten en de action painters direct na de Tweede Wereldoorlog het gezicht bepaalde van een nieuwe artistiek revolutionaire periode, zowel hier als al eerder in Amerika. Overigens zou deze indeling in generaties nauwelijks enig licht werpen op de onvoorwaardelijke zelfstandigheid, waarmee Metten Koornstra zich als kunstenaar heeft ontwikkeld.
Belangrijk voor deze relatief late ontwikkeling is overigens wel het ‘nest’, waarin hij is opgegroeid en waaruit hij zich al jong ontworstelde. Beiden waren zij streng protestants, calvinistisch, zowel de vader als de moeder. Maar terwijl hij zijn moeder later zou beschrijven als ‘aardig, was een mooi mens, erg vitaal’, kreeg hij van vaderszijde een heel andere erfenis voorgeschoteld. Stammend uit een echt Fries geslacht had deze zelf als vader een van die ‘keiharde Friezen’ (de kenschets is van Metten Koornstra zelf), die socialisme en Christendom met gelijke intensiteit beleden. Zo had grootvader Koornstra zelfs zijn lintje moeten inleveren omdat hij voor militairen toespraken hield, waarbij hij op basis van de bijbel het anti-militarisme verkondigde. Wij bevinden ons hier in de wereld van de grote Nederlandse voorman Domela Nieuwenhuis, dezelfde, waaraan ook diens zoon, de later zo bekende Parijse beeldende kunstenaar Doméla zich heeft moeten ontworstelen.
Voor Metten Koornstra is ook dat proces al tamelijk vroeg begonnen. Nog tijdens de Eerste Wereldoorlog overlijdt zijn vader en het jongetje Metten verhuist dan met zijn moeder naar Haarlem, waar hij op een uiterst christelijke school belandt, ‘Een dure, erg bekakte school, die tijd is in mijn herinnering een smerig zwart gat. Op die school is mij een minderwaardigheidsgevoel bijgebracht, waarmee ik heb moeten leren leven’. Zo werden zijn schooljaren geen erg groot succes, maar werd wel in hem een diep gewortelde drang naar onafhankelijkheid gewekt, wat heel zijn verder leven zou tekenen. ‘Ik leef liever als clochard dan dat ik een functie heb waar ik voor het leven aan vastzit’.
| |
| |
Metten Koornstra.
Een clochard is Metten Koornstra nooit geworden, wel een onvoorwaardelijke solitair met een minimum aan maatschappelijke bindingen, die zich door de belastingen liever ambtshalve liet aanslaan dan dat hij zelf een aangiftebiljet invulde en die ook al vroeg door Frankrijk begon te zwerven. Zijn bijdrage aan het jaarlijkse boekenbal betekende dan ook zo ongeveer het minimum aan verplichtingen, waardoor hij zich de rest van het jaar bevrijd wist van alles wat met geldverdienen te maken had.
Intussen waren zijn schooljaren op een mislukking uitgelopen, was zijn artistiek talent niet onopgemerkt gebleven maar weigerde hij een kunstnijverheidsschool, zozeer verafschuwde hij alles wat met scholen te maken had. Aldus belandde hij al jong in allerlei baantjes, onder meer als kok, brood- en banketbakker, wat hem later nog geholpen heeft, maar ook op een tuinderij, als zilversmid, verkoper en decorateur. Dat alles vóór 1940, toen hij als achtentwintigjarige in de wereld van bezetting, terreur en verzet belandde. Ook had hij al als achttienjarige in het bekende kunstenaarsdorp Laren gewoond, waar hij onder meer bevriend raakte met de later bekende en invloedrijke filosoof H.J. Pos.
Zijn zwerftochten waren intussen al begonnen, tot het zuiden van Frankrijk en Corsica, terwijl Parijs de stad was, waar hij in musea zijn eerste belangrijke contacten had met de moderne kunst. En
| |
| |
dan gingen zijn voorkeuren uit van landgenoten als Jan Sluytèrs, Herman Kruyder, Jongkind en Van Dongen naar Fransen als Bonnard, Vuillard, Matisse, Cézanne, Dérain, de Ségonzac en Marquet of Italianen zoals Campigli, Modigliani maar vooral Morandi. Wij kunnen er James Ensor, De Chirico, Man Ray, Marcel Duchamp, Magritte en Paul Delvaux aan toevoegen, zonder dat hij ook maar enigszins de sporen van een epigoon vertoont.
Van de latere beeldende kunstenaar Metten Koornstra is dan evenwel nog geen sprake. Wel leert hij in 1939 de techniek van het lithograferen op de Academie van zijn geboortestad Rotterdam bij de eminente graficus Derkzen van Angeren en heeft hij in hetzelfde jaar zijn eerste expositie in de Amsterdamse galerie De Ronde Brug aan de Reguliersgracht met tekeningen, merendeels op reis ontstane landschappen en stadsgezichten waarvan de kwaliteiten al door een enkele criticus werden gesignaleerd. Maar voor het overige moeten wij wachten tot na de Tweede Wereldoorlog, waaraan hij als een ‘eenmans-verzetsbedrijfje’ deel nam, eer de kunstenaar Metten Koornstra, en dan uitsluitend als tekenaar en vooral lithograaf, een belangrijke rol begint te spelen. Een ‘laatbloeier’ zou men kunnen zeggen.
Wel had hij nog tijdens de oorlog zijn eerste vrouw ontmoet, de Joodse violiste Rita Dalvano, die met haar orkestje ook later onverbrekelijk met het Boekenbal zou zijn verbonden. Of om hemzelf te citeren: ‘Rita is waanzinnig muzikaal, net een zigeunerin. Ze formeerde destijds het eerste damesorkest in ons land. Speelde in etablissementen hier en in Parijs. Een compleet damesorkest, ouderwets vakmanschap was het van die meiden. We haalden samen de centen bij mekaar en dan gingen we op reis. We zijn straatarm geweest, maar ik kan er goed tegen. En als je wat verdiende hád je opeens wat. We gingen meestal naar Frankrijk en met de gulden van Colijn was je daar als een Amerikaan met dollars’.
Ook dat is Metten met zijn mede-bohémienne ten voeten uit. En zo waren het ook vooral mede-kunstenaars, die al tijdens de oorlog maar vooral daarna zijn grote gaven ontdekten en daarmee zijn heel bijzondere onalledaagse en ondogmatische benadering van de beeldende kunst en aanverwante activiteiten, bij geen enkele richting of school onder te brengen. Maar daarbij speelt ook een belangrijke rol, dat hij in 1946 bij een drukkerij in Limburg een oude litho-pers op de kop wist te tikken, waarmee hij aan het werk ging, niet alleen voor zijn eigen eerste litho's maar ook voor zijn Amsterdamse kunstbroeders, die zo kort na de oorlog al evenzeer snakten naar een gelegenheid tot het drukken van prenten.
Het werd een heel bedrijf in zijn klein atelier, dat hem over het hoofd dreigde te groeien, maar waarmee hij wel een belangrijk aandeel heeft gehad in de opbloei van de Nederlandse grafiek na de Tweede Wereldoorlog tot een volwaardig medium naast de vanouds dominerende schilderkunst. Tot zijn geluk vond hij in de toen nog heel jonge leerling-drukker Piet Clement een assistent, die in de loop der jaren deze taak van hem zou overnemen. En daarmee was de inmiddels internationaal befaamde Printshop 845 van de ‘meester-drukker’ Piet Clement aan de Prinsengracht geboren, waar niet alleen prominente Nederlandse maar ook buitenlandse kunstenaars, onder wie Roger Raveel, hun grafiek-uitgaven laten verzorgen, zo ongeveer een Hollandse Mourlot, met een werkplaats waar het gonst van de activiteit, gecombineerd met een galerie voor grafiek.
Zo kreeg de kunstenaar Metten Koornstra in de naoorlogse jaren - hij was de dertig ruim gepasseerd - voorlopig gestalte: voor het grote publiek als de versierder
| |
| |
Metten Koornstra.
van het boekenbal en soortgelijke evenementen, voor de kleine kring van kunstenaars als de eminente graficus, de dichter met het lithografisch krijt en in die kwaliteit ook als een van onze belangrijkste illustratoren, onder meer met eenenvijftig steendrukken bij een bibliofiele uitgave van Aloysius Bertrands Gaspard de la nuit, wiens pre-surrealistisch proza wonderwel aansloot bij zijn eigen visie op het leven, zonder dat men hem tot het surrealisme zou kunnen rekenen. Ook ontwierp hij in die eerste naoorlogse periode vele toneeldécors, speciaal voor de Nederlandse Comedie en het Rotterdams Toneel, en boek-omslagen, onder meer voor Hugo Claus.
Zonder het zelf te zoeken was Metten Koornstra aldus in de jaren vijftig tot een veel gezocht kunstenaar geworden, die evenwel zo veel mogelijk de vrijheid verkoos, aanvankelijk per motorfiets, later meer comfortabel in een oude tjalk, waarmee hij de Franse wateren bevoer, tot hij het zich in de jaren zestig kon veroorloven, samen met zijn tweede vrouw Josje, een eigen kleine boerenbehuizing op te knappen aan de rand van het dorp Morgny-en-Thiérache, in die Noordfranse streek ten westen van de Ardennen, waar hij juist de door hem zo begeerde ambiance vond, dorpeling onder de dorpelingen, en waar het meeste van zijn vrije werk zou ontstaan.
De graficus Metten Koornstra uit die jaren, maar ook van later, wordt kostelijk getypeerd door zijn collega Kurt Löb, waar deze schrijft: ‘Koornstra bezit de gave om ons met weinig middelen een verrukkelijk, intiem wereldje voor te toveren, vol van een verstilde sfeer en menselijke warmte. Zijn gevoelige beeldende benadering van mens, landschap en interieur is ook in zijn grafische illustraties weer uiterst simpel van vorm en suggereert meer dan ze concreet geeft. Bij deze “kunst van het weglaten” speelt het uitgespaarde
| |
| |
Metten Koornstra.
wit in de litho's en de ruimte er omheen een belangrijke rol, welke door de fantasie van de beschouwer zelf kan worden ingevuld. De kunstenaar verstaat het niet slechts om voortreffelijk op steen te tekenen, maar hij behoort ook tot de weinige meesters, die nog het moeilijke negentiende-eeuwse ambacht van het steendrukken volledig beheersen’
Voor Metten Koornstra is de litho het gevoelig medium, dat hem toestaat met het krijt zijn dromen, verbeeldingen, zijn melancholie en zijn verrukkingen te fluisteren in een taal van zwart en wit, die toch alle finesses kent en waar zijn warme mensengestalten opdoemen uit een nachtelijk donker, als beschenen door maanlicht, lantaarns, lampions. Metten Koornstra droomt zijn grafiek, dagen en nachten door, om aan deze droom gestalte te geven in een innig contact met steen en krijt, waarin nauwelijks nog het waas van de droom is verscheurd.
Zijn wereld is een volstrekt persoonlijke Koornstra-wereld, bevolkt met Koomstramensen, in wie men onvoorwaardelijk gelooft, omdat zij onweerstaanbaar en ontwapenend zijn, juist ook in hun fragiele weerloosheid en eenzaamheid. Toch zijn er ook, vooral in zijn begin-periode, grote landschappen met fellere, semi-abstracte ritmen en een helderder licht. Ruimte speelt bij alles een grote rol, maar dan als een verinnerlijkte ruimte, een natuur bezield door de wezens heen, die haar bevolken.
Aanvankelijk zal men in zijn composities, tot een laatste innige spanning teruggebracht, vaak twee menselijke figuren ontmoeten. ‘Ik teken vaak twee mensen.. Ik houd van twee mensen in bed, dat soort situaties, de spanning tussen die mensen. Het is mijn verzet tegen deze rationele tijd, de computermaatschappij’. Het kon daarbij niet alleen om verliefdheid gaan maar ook om een stervende, een zieke, een laatste wanhopige poging tot contact. Later week, onder invloed van zijn Noordfranse
| |
| |
Metten Koornstra.
omgeving, ook dit aspect om vaak slechts één eenzaam figuurtje over te laten in een oneindig ruim landschap, bepaald door een enkel huis, wat bomen, een geschoren heg, alles bijna immaterieel geworden als ging het niet meer om een landschap als buitenruimte met een lichamelijk aanwezige menselijke figuur. De lithografie heeft hier bij Metten Koornstra een laatste finesse van haar mogelijkheden bereikt. Een kunst van de diepste zwarten naar het onaangeraakte wit, veel wit, maar het meeste daartussen. Het is ook een verder verdwijnen van het anekdotische in de benadering van de mens, een versmelting van de voordien meer gescheiden thema's mens en landschap, waarbij de mens in het landschap wordt opgenomen, naar de achtergrond verschuift, eventueel zelfs aan de horizon kan verdwijnen om desondanks volledig aanwezig te zijn, met heel die eenzame innigheid, die alle figuren van Metten Koornstra als een onzichtbaar aureool omgeeft en waarin wij volledig ook de mens zelf herkennen.
Maar dan vindt na zijn vijftigste jaar, omstreeks 1963, een nieuwe wending in zijn leven als vrij en creatief kunstenaar plaats: hij manifesteert zich als schilder, overigens na aanvankelijk alles te vernietigen tot een paar vrienden hem daarvan weerhielden en een expositie in Amsterdam bij de bekende kunsthandelaar M.-L.
de Boer organiseerden. Zelf had hij alle jaren door een zo grote bewondering gekoesterd voor meesters als Picasso en Braque, dat hij er niet aan dacht, zelf schilderijen te maken. Maar nu ontstond dan een nieuw oeuvre, waaraan hij vooral in zijn Franse dorp werkte, en waarmee hij al direct een eclatant succes behaalde, wat hem overigens al weer wantrouwig maakte. Maar ook hier kon worden geconstateerd: De voorstelling is niet meer dan een aanleiding, een uitgangspunt, het hoogste woord heeft de kunst van het schilderen.
Het silhouet van een huis, een boom en een weg, de contour van een blinde muur, een enkel figuurtje, het zijn slechts de geordende plaatsen voor minder gemakkelijk te benoemen hoedanigheden, verfoppervlakken, overgangen, kleur- en toonritmen en vooral de authenticiteit van het penseelschrift. Het ogenschijnlijk realisme van deze schilderijen is in feite de natuurgetrouwe weergave van een leefruimte, de beeldende omzetting van een contemplatieve levenskijk.
Daarbij treden dan ook des te duidelijker de formele, bijna abstracte kwaliteiten naar voren, waarop heel de fascinerende en duurzaam lyrische werking van zijn schilderijen berust, tot en met een bijna geometrisch strakke maar zo uiterst subtiel omspeelde opbouw van de compositie, het telkens weer fijn afgestemde koloriet,
| |
| |
Metten Koornstra.
de factuur en de stilering van de landschappelijke en andere motieven, waaruit zijn composities zijn samengesteld. En ook waar de mens in zijn landschappen binnentreedt, heeft deze wel elk anekdotisch verhaal achter zich gelaten, pure aanwezigheid, om des te intenser een door de beschouwer zelf in te vullen veelheid aan ongeschreven verhalen met zich mee te dragen, alleen al door zijn roerloze aanwezigheid in een landschap, dat zelf tot een laatste eenvoud is teruggebracht: een boom, een heg, een muur, een afgelegen dorpse woning, waaruit soms een Franse vlag wappert, zodat het feest moet zijn, ook voor hem, die zoveel hield van de gemoedelijke feestelijkheden in zijn Noordfranse omgeving.
Maar in die uiterlijke eenvoud legt hij als schilder alle vibrerende innigheid en zuiverheid, heel de idylle en illusie. En met die poëtische zuiverheid, in wezen een picturale zuiverheid, maakt hij ook zijn stillevens en bloemen tot menselijke gedichten, een transformatie die bij alle verschillen aan Morandi doet denken. Want de schilder Metten Koornstra reikt in die volstrekt eigen, authentieke eenheid van mens en kunstenaar naar een heel hoog niveau.
De schilder Metten Koornstra laat zich bezwaarlijk bij enige richting of stroming onderbrengen, evenals overigens ook de graficus. Daarvoor staat alleen al zijn persoonlijkheid borg. Zijn belangstelling is ruim, ook voor jonge kunstenaars, die hij kon aanmoedigen en steunen, ook wanneer hun werk sterk met het zijne contrasteerde. Hij had de vrijheid veroverd, waarvan hij in zijn arme jeugdjaren droomde en die hij als weinig anderen heeft verdedigd. En voor die vrijheid staat artistiek een ander woord: authenticiteit. ‘Ik heb erg fijn geleefd en ik stap er uit als ik iets van ontluistering bij me bespeur. Géén króm einde’. En zo is hij 28 september 1978 in Amsterdam aan een ongeneselijke ziekte overleden.
|
|