3. Vier vaardigheden trainen is beter dan minder.
Als er van de doeltaal een geschreven vorm bestaat, en dat geldt voor relatief weinig talen, dan verdient het de voorkeur alle vier vaardigheden (luisteren, spreken, lezen en schrijven) te doceren, immers het een gaat nauwelijks zonder het ander. Ook hier geldt dat de individuele behoeften de doorslag dienen te geven. Onze cursus biedt de buitenlander de kans alle vier vaardigheden te leren beheersen maar het staat hem vrij aan de ene meer tijd te besteden dan aan de andere, hij kan zelfs een of meer vaardigheden verwaarlozen.
Gezien de opzet van de cursus, wordt in eerste instantie de leesvaardigheid getraind. Pas als de student de hoofdtekst goed heeft begrepen, krijgt hij gelegenheid om te schrijven, luisteren en spreken.
De schriftelijke oefeningen, die op de hoofdtekst volgen, omvatten vier typen: (a) in een bestaande tekst ontbrekende letters, uitgangen e.d. invullen; (b) in een bestaande tekst ontbrekende woorden invullen; (c) vragen over de hoofdtekst beantwoorden; (d) woorden en uitdrukkingen in de moedertaal vertalen. In de laatste zeventien hoofdstukken bestaan de oefeningen van het type (c) uit opdrachten om zelfstandig teksten op te stellen.
Bij elk hoofdstuk van de cursus hoort een serie mondelinge oefeningen. Zij bieden o.a. gelegenheid de luistervaardigheid te trainen. Het tweede deel van onze cursus bevat bovendien een aantal multiple-choice opdrachten bestemd om de luistervaardigheid van de studenten te bevorderen.
Voor het intensief trainen van de spreekvaardigheid hebben we bij elk hoofdstuk reeksen mondelinge oefeningen ontworpen. De opgaven van deze geprogrammeerde opdrachten staan steeds op een rechter bladzijde, de correcte antwoorden op de volgende, linker pagina. Ook deze oefeningen kan men volgens eigen behoefte doorwerken: indivdiueel, met de bijbehorende cassettes, met een docent en/of in groepsverband, al dan niet in een talenpracticum.
In de loop der jaren hebben de zogenoemde structuuroefeningen het nogal moeten ontgelden. Bij dit soort oefenprocedures is sprake van een opdracht (stimulus 1), een reactie van de student (reactie 1), een correcte herhaling van de docent (stimulus 2) en een herhaling door de student (reactie 2). Dergelijke oefeningen zouden volgens sommige critici tot verveling leiden en geen inzicht geven in de structuren van de doeltaal; bovendien zou de stap naar spontane communicatie te groot zijn. Om aan zulke bezwaren tegemoet te komen hebben wij het karakter van dit type oefeningen voor onze cursus ingrijpend gewijzigd. Onderling sterk verschillende opdrachten dwingen de student op inventieve, creatieve wijze gebruik te maken van de kennis die hij op een gegeven moment van de doeltaal bezit. In een volgende fase dient hij niet alleen zelfstandig vragen te beantwoorden maar ook voorwerpen, situaties, gebeurtenissen e.d. te beschrijven; dit zijn de laatste stappen in de richting van spontane communicatie.
Hier volgen ter illustratie enkele opdrachten uit onze cursus (in ons boek staan de antwoorden steeds op de volgende linker bladzijde) (zie tabel).
In totaal bereiden een twintigtal van dergelijke gevarieerde oefeningen de student voor op algemene vragen over de tekst van het bestudeerde hoofdstuk. Al naar gelang het onderwerp krijgt men de opdracht iets over Rembrandt, het maken van polders