docent werd aan de pijnlijke voorgeschiedenis herinnerd. De Leuvense faculteit was samen met die van Keulen de eerste geweest om Luther te veroordelen, één jaar voor de afkondiging van de pauselijke veroordelingsbulle Exsurge Domine van Leo X in juni 1520, twee jaar voor het keizerlijke verbanningsedict van Worms in mei 1521. Op 7 november 1519 werd in de Sint-Pieterskerk te Leuven door de professoren van de theologische faculteit een reeks dwalingen van Maarten Luther plechtig veroordeeld. De ketterse geschriften werden nadien in het publiek verbrand. Tussen Luther en de Leuvense professor Jacobus Latomus (uit Henegouwen) ontstond een heftige controverse. Luthers verweerschrift ‘anti-Latomus’ kan als een van zijn belangrijkste theologische werken worden beschouwd. Aan het einde van zijn leven, in 1545, zag Luther zich nog verplicht te polemiseren met de Leuvense theologen. Hij ging geweldig te keer tegen ‘de ezels’ van Parijs en Leuven (‘contra asinos Parisienses Lovaniensesque’). Vanaf het eerste uur heeft Leuven zich sterk anti-Luthers opgesteld, zoals blijkt uit de waardevolle studie van de onlangs overleden kerkhistoricus prof. Karel Blockx.
Professor Ebeling memoreerde deze Leuvense anti-Luther-actie. Hij herdacht ook de eerste twee Lutherse martelaren, Hendrik Voes en Jan van Essen, monniken van het Augustijnerklooster te Antwerpen, als ketters levend verbrand op 1 juli 1523 op de Grote Markt te Brussel. Toen Luther deze tragische terechtstelling vernam, was hij hevig geëmotioneerd en componeerde hij zijn eerste lied Ein neues Lied wir heben an, meteen het begin van een reeks van veertig religieuze gezangen (waaronder het overbekende Ein feste Burg ist unsere Gott). In Luthers kerkliederen komt niet alleen zijn dichterlijk en muzikaal talent maar ook zijn religieuze genialiteit tot uiting. Zoals zijn invloed op de Duitse taal via zijn bijbelvertalingen algemeen erkend wordt, zo wordt ook zijn invloed op de protestantse kerkmuziek erkend (o.a. J.S. Bach). Nog tijdens zijn leven werd Luther door de Meistersinger van Nürnberg Hans Sachs begroet als ‘die Wittenbergisch Nachtigall die man jetzt höret überall’.
Tegen de historische achtergrond van de heftige en pijnlijke controverse Luther-Leuven, krijgt het gastcollege van prof. G. Ebeling een grote betekenis. Er is een lange weg afgelegd. Niet zonder ontroering sprak Gerhard Ebeling over de gelukkige evolutie aan beide kanten. Hij pleitte ervoor de last van het verleden te verwerken, niet door te vergeten en toe te dekken, maar door op te roepen en na te denken ‘aus Liebe zur Wahrheit und in dem Verlangen, sie ans Licht zu bringen’, zoals het heet in Luthers voorrede van zijn aflaattheses.
Om Maarten Luther tijdens het Lutherjaar op waardige wijze te herdenken kon de Theologische Faculteit van Leuven geen betere gastprofessor uitnodigen dan Gerhard Ebeling, heruitgever van Luthers werken, die vele wetenschappelijke Lutherstudies op zijn naam heeft. Gerhard Ebeling (oBerlijn 1912) studeerde te Marburg, Zürich en Berlijn, en verbleef ook een semester in het Predigerseminar van de ‘Bekennende Kirche’ (tegen het naziregime) te Fingenwalde waar hij bevriend werd met Dietrich Bonhoeffer (vermoord in het concentratiekamp te Flossenbürg). Ebeling promoveerde met het proefschrift Evangelische Evangelienauslegung. Eine Untersuchung zu Luthers Hermeneutik. Tijdens de oorlogsjaren was hij illegale pastor van een ‘Notgemeinde’ van de ‘Bekennende Kirche’ in Berlijn. In 1946 werd hij professor te Tübingen, aanvankelijk in de kerkgeschiedenis, later in de systematische theologie. Vanaf 1956 doceerde hij te Zürich. En als Luthervorser én als systematische theoloog geniet Ebeling een wereldfaam.
Geen passender thema kon professor Ebeling te Leuven behandelen als Luthers Kampf gegen die Moralisierung des Christlichen. Om het veilig stellen van het zuivere woord Gods, los van iedere ‘verethisering’, was het Luther immers te doen zowel bij zijn kerkhervorming als bij zijn theologisch denkwerk. De mens vindt zijn geluk alleen in het christelijke Godsgeloof, dat veel meer is dan een ethiek (de zgn. ‘sola fides’-leer). Vanuit deze zorg voor het zuivere evangelie had Luther te strijden, op vele fronten tegelijk. Hij stelde zich te weer tegen de aflatenzwendel en tegen iedere gecommercialiseerde religie, tegen de scholastieke theologie op Aristotelische grondslag uitgebouwd, tegen het humanisme (o.a. Erasmus), tegen de radicale hervormers en hun apocalyptische agitatie (Karlstadt, Thomas Müntzer, de ‘Schwärmer’, de beeldenstorm, de boerenopstand).
Van 1519 tot 1983 is een lange weg. Het optreden van de eminente Lutherse theoloog Ebeling in de Leuvense aula geldt als het meest overtuigende bewijs van een gelukkige kentering. Aan beide kanten is het Lutherbeeld gecorrigeerd. De tegenstelling ketter-heilige is voorgoed overstegen. Luther was hoegenaamd geen anarchist, geen goddeloze scheurmaker. Hij was een diep gelovige man, een groot geleerde, een vurige predikant van het ware evangelie. Antropologisch was hij een late middeleeuwer en zijn cultuurpessimisme stemt tot nadenken. Zelfs de protestanten die zich ‘Luthers’ noemen, vereren hem niet als heilige, maar voor alle christenen blijft hij een uitdaging. Zijn oproep tot zuivere evangeliebeleving is opnieuw tot Leuven doorgedrongen, maar