Ons Erfdeel. Jaargang 27
(1984)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 291]
| |
ling der muziek in de 15e en 16e eeuw? en het onthullend antwoord dat de Oostenrijker R.G. Kiesewetter en de Belg F.J. Fétis daarop instuurden, zijn er al vele potten inkt leeggeschreven over de zgn. Gouden eeuw der Nederlandse polyfonisten. Aan nagenoeg alle prominenten uit die periode werden intussen belangrijke wetenschappelijke studies gewijd en sommige eersterangsfiguren werden zelfs in een standaardwerk ten voeten uit getekend. Maar zoals steeds, bleven naast die titanen talrijke mindere goden in de schaduw staan. Eén van die vergeten componisten is Alexander Utendal. Staande in de verpletterende schaduw van Orlandus Lassus, kreeg hij tot voor kort nauwelijks de aandacht die hij verdient. In zijn tijd echter was Alexander Utendal een vermaard en gewaardeerd componist. Zijn muziek kende toen in Duitsland, Frankrijk en Engeland een ruime verspreiding, en tot ver in de zeventiende eeuw stond zijn naam meer dan eens geciteerd in belangrijke muziektheoretische werken. Niet zelden werden zijn composities destijds uitdrukkelijk aanbevolen als ‘fromm, ernsthaft und wertvoll’ voor het zangonderricht in de gymnasia. Gedurende de achttiende en negentiende eeuw echter daalde zijn ster aanzienlijk en het zou duren tot het begin van de twintigste eeuw voordat hij opnieuw enige belangstelling kon wekken bij de musicologen.
Met zijn wetenschappelijke studie over De componist Alexander UtendalGa naar eindnoot(1) heeft prof. dr. Ignace Bossuyt deze, ten onrechte miskende, figuur voorgoed uit het vergeetboek gehaald. Al stuitte ook hij op talrijke leemten in de biografie, toch is hij erin geslaagd met een uiterste nauwkeurigheid al het bestaande materiaal rond Utendal te verzamelen en diens levensloop met enkele nieuwe, soms op hypothesen steunende gegevens te verrijken. Naar alle waarschijnlijkheid is Alexander Utendal afkomstig uit Oost-Vlaanderen, wellicht uit het Gentse. Daar zag hij omstreeks 1543-1545 het levenslicht. Als knaap werd hij in de muziek ingewijd aan een van de Habsburgse hofkapellen. Gedurende de jaren vijftig was hij als zangknaap verbonden aan de hofkapel van Maria van Hongarije, de toenmalige landvoogdes der Nederlanden. Mogelijk studeerde hij daarna nog aan de facultas artium van een universiteit (Douai?). Vanaf 1564 maakte hij deel uit van de hofkapel van Ferdinand II van Tirol, eerst te Praag en nadien te Innsbruck. Daar werkte hij zich op van altzanger tot zangleraar van de kapelknapen en vermoedelijk ook tot vice-kapelmeester. In 1580 wees hij het verzoek af om hofkapelmeester te worden te Dresden bij de keurvorst van Saksen, ter opvolging van A. Scandello. Een jaar later op 7 mei 1581 overleed hij, nauwelijks 38 jaar oud. Tijdens een relatief korte levensperiode stelde Alexander Utendal een vrij aanzienlijk oeuvre samen. Dat wordt door I. Bossuyt in meer dan honderd bladzijden uitvoerig beschreven en scherp geanalyseerd. Utendal is op de eerste plaats een componist van religieuze werken, van vooral motetten: 77 Latijnse motetten, 4 missen en 8 magnificats. Met zijn eerste motetten slaat hij al dadelijk de weg van de vernieuwing in. Die bladzijden worden gekenmerkt door ‘syllabisch, ritmisch pregnante motieven, die uit het spreekritme gegroeid zijn’. Zijn Psalmi poenitentiales bieden niet alleen een praktische toepassing op Glareanus' theorie over de twaalf modi, maar zijn eveneens monumentale werken in een dramatisch-expressieve motetstijl.
De laatste bundel motetten typeert I. Bossuyt als de triomf van de nieuwe klankstijl: het principe van de strenge imitatie wordt opgeheven ten gunste van een vrije polyfone schrijfwijze met syllabische declamatie, verticale conceptie en soms athematische schrijfwijze. Ontegenzeggelijk is O. Lassus voor Utendal de grote inspirator geweest. Het sterk doorgedreven expressief-illustratief karakter, de zin voor contrastwerking, de harmonische experimenten enz. wijzen duidelijk naar zijn illuster voorbeeld. Alexander Utendal componeerde eveneens 16 Duitse liederen en 13 Franse chansons. Ook in de vier- tot achtstemmige Duitse liederen verraadt A. Utendal zijn zucht naar vernieuwing. De cantus firmus is er naar de achtergrond geschoven of er helemaal uit verdwenen. De grote aantrekkingskracht van die composities ligt volgens de auteur in de sterk gekleurde madrigalismen en in de uiterst knappe behandeling van de ritmiek, waardoor de, literair ver van hoogstaande, teksten een uiterst boeiende en levendige verklanking krijgen. De Franse chansons zijn voor het grootste deel op gedichten van Ronsard geschreven. Ze vertonen kenmerken zowel van de madrigalistische chansons van Lassus als van de typische Franse villanellen.
Na de grondige bespreking van het werk en de stijl van A. Utendal, dikwijls verduidelijkt met muziekvoorbeelden, sluit I. Bossuyt zijn boeiend geschreven studie af met een algemene karakterisering. Terecht beschouwt hij het oeuvre van Utendal als een hoogtepunt van de laatzestiende-eeuwse vocale polyfonie ‘met name door de intense uiting van een diep doorvoelde dramatische expressie, zodat zijn kunst voortdurend verwijst naar Orlandus Lassus en Giaches de Wert... Ten gevolge van die bezetenheid van de dramatische weergave van de tekst werd Utendal een van de modernste componisten van zijn tijd, die de bestaande regels inzake melodie, harmonie en ritme soms doorbrak en zich daardoor aansloot bij de vooruitstrevend- | |
[pagina 292]
| |
ste experimentele tendensen die vooral in het Italiaanse madrigaal opgang maakten’.
Eigenlijk is deze verhandeling veel meer dan een levens- en werkbeschrijving van de componist. Ze bevat tevens een historisch en maatschappelijk tijdsbeeld, belicht het Nederlandse motet rond 1540 en schetst een levendig beeld van de muziekbedrijvigheid in de toenmalige hofkapel met interessante gegevens omtrent de taak van de kapelmeester.
Terloops: Ignace Bossuyt schreef ook de commentaar bij de plaat Luister van de renaissance in GentGa naar eindnoot(2), die ongeveer gelijktijdig van de pers kwam. Eén zijde daarvan is volledig gewijd aan bladzijden van Alexander Utendal, die op een voorbeeldige wijze worden uitgevoerd door het koor ‘Cantabile’ uit Gent o.l.v. Jos van den Borre. Een onvergetelijke kennismaking en een ideale illustratie bij het boek.
Hugo Heughebaert |
|