Ons Erfdeel. Jaargang 27
(1984)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdVan zachte stenen tot materiekunst.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||
Jo Gijsen, ‘Beeld in hardsteen’, 150 × 389 × 179 cm, 1982, Nijmegen, Barbarossastraat.
huisschilder. Ondertussen bezocht hij de avondschool van de academie in Eindhoven en het Hoger Instituut in Antwerpen. In 1967 vestigde hij zich in Middelbeers, een landelijke gemeente in het hart van Noord-Brabant, waar het rustig werken was en goedkoop wonen. Van zijn olieverven en tekeningen leverde hij er een aantal in bij de overheid; in ruil daarvoor werd zijn bestaan door haar gesubsidieerd in de zogenaamde contraprestatie, later b(eeldende) k(unstenaars) r(egeling) geheten.
Toen een commissie omstreeks 1969 de schilderijen kwam uitzoeken waarop de staat krachtens de overeenkomst recht had, trof ze een aantal vreemdsoortige objecten aan in ijzer, die Gijsen voor zijn vertier had gelast. Ook die mocht hij als tegenprestatie inleveren. Zo werd Jo Gijsen beeldhouwer.
In mei 1971 kreeg hij een ernstig motorongeluk. Maanden lang verblijf in een ziekenhuis en aansluitend een tijdlang beperkte bewegingsmogelijkheden waren het gevolg. Wat hij wél kon, was hakken in een steen, terwijl die op zijn schoot lag. Zo werd Jo Gijsen steenhakker. Natuurlijk is dit het verhaal van de buitenkant. Op de lagere school beproefde hij al kleine beitels op de steen en vóór het ongeluk had hij al één beeld gehakt. Met het zeer feitelijke relaas wil alleen maar aangeduid zijn hoe het Lot de tragen van hart soms hardhandig de weg wijst.
Wat de objecten in ijzer onderling verbindt is het antropomorfe accent: een ijzeren plaat krijgt een ijzeren hes aan, die via klinknagels met touw is dichtgeregen. Het concept van het ijzer wordt overgebracht op de steen: aan het beeld wordt een ketting toegevoegd, klinknagels, een leren veter of een touw van sisal. De materiaaltegenstelling is bewust nagestreefd; een zekere humanisering, een zeker anekdotisme zelfs zijn het gevolg. In de jaren zeventig hakt Jo Gijsen twee soorten beelden: werken die volgens het mimesisprincipe een object uit de werkelijkheid imiteren en meer abstracte werken waarbij de toeschouwer een vrije associatie aangaat met een object uit de leefwereld. Beelden van het eerste type bieden bijvoorbeeld een kussen in zwarte, glanzend gepolijste hardsteen met knopen en plooien als was het van zwart leer, een staande stenen zak, met een touw van sisal dichtgebonden of een reusachtige boodschappentas waar een nog reusachtiger ruwe steen uit oprijst. Aan het humoristische karakter van deze beelden voegt de tas nog een surrealistisch element toe.
De meer abstracte werken handhaven in sterkere mate het bewustzijn van de steen: een platte, vierkante steen, die niets wil dan alleen maar steen zijn, wordt danig ingesnoerd door een stevig touw. Onder de kracht van het touw lijkt de steen zich te voegen en te plooien. Er zijn hem drastische beperkingen opgelegd; hij luistert en schikt zich.
Evenzeer abstract - maar o, hoe concreet - zijn de beelden die Jo Gijsen vervaardigde van de zwerfstenen die hij vond op een landgoed in Goirle. Gletsjerstenen van porfier, van bruin, rood en groen graniet en blonde zwerfstenen van de Maas liet hij zoveel mogelijk hun oorspronkelijke vorm behouden. Hij legde, de vorm van de steen volgend, alleen een deel van hun huid bloot. Dat deel plaatste hij, glanzend gepolijst, als binnenkant tegenover de ruwe bast. De zachte tegenover de harde steen maar dezelfde steen. Met het bloot leggen van wat de zwerfsteen miljoenen jaren verborgen had gehouden - een proces waarvan de emotionaliteit beteugeld wordt door de tijd: het hakken en polijsten vorderen langzaam - streefde de beeldhouwer hetzelfde doel na als de dichter Gerrit Kouwenaar met het gebruik van woorden: het zacht maken van stenen, het humaniseren van de materie, kiezen voor het onmogelijke. | |||||||||||||||||||||||
Materiekunst en zijn geluiden.In de tweede helft van de jaren zeventig vermindert geleidelijk | |||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||
Jo Gijsen, ‘Beeld in drie delen’, hardsteen,
132 × 285 × 123 cm, 1983. het imitatieve karakter van de beelden; de meer abstracte benadering wint het van de anekdotische toevoegingen. Dat Jo Gijsen huiskamer en schuurtje verlaat, hangt vermoedelijk samen met zijn rechtstreeks contact met de steengroeven. Het heeft zeker ook te maken met een zeer persoonlijke ervaring met de steen.
Bij een dumphandelaar had hij omstreeks 1975 vijf enorme brokken Grieks marmer gekocht. De geel- en grijswitte massieven ook hij in zijn isolement te Middelbeers alleen te lijf met beitels en zelfgemaakte, ijzeren wiggen. Het werd een strijd van de mens met de natuur: het hakken, het plaatsen van de wiggen, het wachten op het eerste krakken, het opvoeren van de spanning door de wiggen dieper te drijven en dan het barsten en kraken, het oergeweld van een rotsblok dat in tweeën splijt. Jo Gijsen leerde hoeveel tijd een blok van een bepaalde omvang nodig had, voordat het ging scheuren. Hij zette de steen voorzichtig op spanning en keerde op tijd terug om bij de bevalling aanwezig te zijn. Hij leerde ook dat het verloop van de breuk onvoorspelbaar en onvoorstelbaar is. Dat was zijn emotionele ervaring met de steen.
In 1976 ontstond het eerste gekloofde beeld. Om de kijker zo dicht mogelijk bij het moment van de geboorte te brengen en een re-naissance mogelijk te maken, houdt Jo Gijsen de blokken die hij klooft steeds bij elkaar. Ze worden nu nog wel eens met een touw samengebonden, maar dan met het touw van de archeoloog, niet met dat van de verteller. In 1980 is het vertellende karakter uit zijn werk verdwenen. Het toont dan uitsluitend de sporen van de ambachtelijke steenbewerking: de sleuven van de pneumatische boor, de breukvlakken, geschuurde, gezoete en gepolijste vlakken en soms dit alles tesamen.
Het was de groeve van SoigniesGa naar eindnoot(2) die haar bijdrage leverde tot de ruime adem die zijn werk sinds 1980 vertoont. Daar zag hij hoe grote rotsen verticaal gespleten werden. Dat bracht hem het inzicht bij dat de steen het best geplaatst kon worden zoals hij in de groeve had gelegen en dat de brokken die daar miljoenen jaren met elkaar verbonden waren geweest, graag bij elkaar wilden blijven. In Nijmegen werd in 1982 een beeld geplaatst dat opgebouwd lijkt uit twee reusachtige blokken; in werkelijkheid is het één blok. In Soignies ontmantelde de beeldhouwer hetGa naar eindnoot(3) totdat hij op kleurrijkeGa naar eindnoot(4) breukvlakken stuitte. Het ligt zoals het in de groeve lag, horizontaal, met het leger mee gespleten. Geschuurde delen werden teruggedreven om de functie van binnenvorm te vervullen tegenover de veel ruigere buitenvorm. (Hier blijkt dat Jo Gijsen de wijze van bewerken van de vroegere zwerfstenen heeft voortgezet.) De bovenste helft overkraagt hier en daar de onderste. Mocht er algvorming ontstaan en mochten er door de vorst stukken afspringen, dan aanvaardt de maker deze veranderingen uit de hand van moeder natuur: de steen moet zijn oeroude bestaan kunnen voortzetten. En van die ouderdom draagt hij alle sporen: aan de achterkant een witte calcietlaag als sneeuw, die, hier en daar gesmolten, het zwart van de steen laat glinsteren; aan de voorkant een muur van kristallen, ingebed in een roestbruine beddig. Een archaïsch beeld, dat toch alleen ontstaan kon in de tweede helft van de twintigste eeuw.
Sinds 1980 wil Jo Gijsen niet langer de steen zacht maken. Vroeger koos hij de steen - behalve vanwege zijn tijdelijke handicap - om zijn eerlijk karakter en organische opbouw. Sinds hij het kreunen en kraken van de zich openende massieven heeft gehoord, legt hij de nadruk op de oerkracht en ontoegankelijkheid.
Het beeld dat tijdens de zomer van 1983 te zien was bij kunsthandel Lambert Tegenbosch te Heusden, in Noord-Brabant, maakt zijn opvattingen opnieuw duidelijk. Een driehoekig en een kubisch blok liggen links en | |||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||
rechts als secondanten van een centraal rechthoekig blok dat wat terugwijkt en sterker ontmanteld is. Het middendeel verhoudt zich door zijn plaats, hoogte, geschuurde oppervlak en lichtgrijze kleur tegenover de twee begeleiders als de binnenvorm tegenover de beide buitenvormen, een bijna sacrosanct gebeuren. De begeleiders lijken onbehouwen met hun duister vooraanzicht en boorgaten, brokken steengroeve, in al hun onvoegzaamheid verplaatst naar een kruidentuintje. Wie echter goed toekijkt ziet hoe ook bij de secondanten een ruw tegenover een geslepen oppervlak geplaatst is, donker tegenover licht. Hij ziet hoe het staande centrum als een menhir overeind is gezet, een menhir, die begrensd wordt door twee verticale calcietlagen,Ga naar eindnoot(5) terwijl een derde lichte kalkstreep omhoogkraagt en naar voren komt, en daardoor plastisch en coloristisch verlevendiging brengt. Hij ziet ook hoe, door de schuine stand van de menhir, de twee V-vormige ruimten tussen de delen aan elkaar gewaagd zijn. Hij ziet hoe het beeld, als hij van links af met de blik omhoog gaat, links een geslotener contour aanbiedt, rechts een meer geopende. Hij ziet dat wat zich lijkt te presenteren als norse natuur, door de beeldhouwer is omgevormd tot materiekunst, tot cultuur, die de natuur als een actieve medewerker beschouwt.
José Boyens | |||||||||||||||||||||||
Biografische gegevens:
| |||||||||||||||||||||||
Werken in (semi-)openbaar bezit:Er bevinden zich beelden in Dordrecht, Den Haag (9), Heerenveen, Hengelo, Hoogeveen, Leidschendam, Middelbeers (±20), Nijmegen (2) en museum Commanderie van Sint-Jan, Rijswijk, Tilburg, Utrecht, Yerseke. | |||||||||||||||||||||||
Tentoonstellingen:Van 1971 tot en met 1983 nam hij deel aan elf groepstentoonstellingen in Nederland en België, waarvan drie onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Cultuur; in 1982 exposeerde hij op Middelheim 82 te Antwerpen. Van 1974 tot en met 1983 acht individuele tentoonstellingen.
Foto's: Jo Gijsen en Joep Lennarts. |
|