op het maatschappelijke leven inspeelt. Kritisch betekent dan sociaal, socialistisch, democratiserend, anti-elitair, taboe doorbrekend, aanklacht van misstanden, enz. Een grotesk voorbeeld hiervan is de bespreking van Roel van Duyn, ooit woordvoerder van Provo. Van Filip de Pillecijn, een onderschatte schrijver, vindt alleen het sociaal georiënteerde Mensen achter de dijk genade, de rest wordt met ‘wazige atmosferische neo-romantiek’ afgedaan. Kritisch betekent ook anti-katholiek en anti-religieus. Om Gezelle kan Van Aken natuurlijk ook niet heen, maar Maria Rosseels wordt tot een ‘fait divers’ gedegradeerd en aan drie regels heeft hij genoeg om het oeuvre van André Demedts als katholieke probleemroman te karakteriseren, wat dan nog niet eens correct is. Niet zijn oeuvre, maar dat van Rosseels verdient het predikaat katholieke probleemroman. Als Speliers zijn baanbrekende studie Omtrent Streuvels niet had geschreven, dan zouden er aan Streuvels zeker geen vier volle bladzijden gewijd zijn. Deze studie tastte het katholieke aureool van Streuvels aan en dat is natuurlijk bij Van Aken mooi meegenomen. Isaac da Costa en het protestantse Réveil in de negentiende eeuw worden, samen met Bilderdijk, besproken in een hoofdstukje dat de veelzeggende titel Reactionaire tendensen meekreeg.
Een ander apriori, overduidelijk vanaf de Beweging van Tachtig, is dat van vormvernieuwing en experiment, dat meer in de poëzie dan in het proza tot uiting is gekomen. Literatuur is natuurlijk niet uitsluitend inhoud, maar ook niet uitsluitend vorm, wel vormgegeven inhoud. Zonder de betekenis en waarde van vormvernieuwing en experiment te ontkennen, moet men toch toegeven dat in elke beweging die daar haar credo van gemaakt heeft, zeker in de bewegingen van na Wereldoorlog II, er een pleiade epigonen zijn die van de vorm een occult ritueel maken om een grote innerlijke leegte te verbergen. Die epigonen zijn vanaf de Vijftigers rijkelijk vertegenwoordigd en bewierookt. Vanuit dat standpunt zijn traditionele dichters volstrekt onbelangrijk. Zo wordt Marsman belangrijker geacht dan J.C. Bloem, terwijl juist de verzen van deze laatste anno 1983 nog niets aan kracht hebben ingeboet en verrassend actueel blijven in tegenstelling tot Marsmans verzen die al onder een laagje literair-historisch stof zitten. Van Ida Gerhardt die de P.C. Hooftprijs, de hoogste literaire onderscheiding in Nederland, voor haar poëtisch oeuvre kreeg, vernemen we in één regel dat haar poëzie ‘naar de vorm traditioneel’ is. Jos de Haes, H. Van Herreweghen, Anton van Wilderode en Christine D'haen worden om dezelfde reden en passant én zonder karakterisering of vermelding van bundels vermeld.
Een aantal auteurs die je in zo'n overzicht verwacht, zoek je tevergeefs. Voor de poëzie zijn dat Eijkelboom, Ed Leeflang, Elly de Waard, Ellen Warmond, Lévi Weemoedt, Kees Ouwens, Luuk Gruwez enz.; voor het proza: Beb Vuyk, Helen Knopper, Maria Dermout, Andreas Burnier, uit wiens essayistisch werk Van Aken wel heeft geplukt bij de bespreking van andere auteurs, Léon de Winter, Bea Vianen. Zelfs voor een Frank Martinus Arion, Edgar Caïro, Cees Nooteboom en Jan Siebelink is er geen plaats. Nescio krijgt bij Elsschot zijdelings een naamvermelding en ook Gerrit Komrij moet het daarmee stellen. Het betreft in bijna alle gevallen auteurs die in de jaren zestig-zeventig begonnen zijn met publiceren, zodat je je gaat afvragen of Van Aken door het harde werken aan dit boek zijn lectuur niet al te veel verwaarloosd heeft.
Het is ook opvallend hoe graag Van Aken een beroep doet op anderen om auteurs en hun werk te karakteriseren. Zijn favorieten zijn: Paul de Wispelaere, Pierre H. Dubois, Weverbergh (de uitgever van het boek), Karel Jonckheere, Jean Weisgerber, Willem M. Roggeman en C.J.E. Dinaux. Van Aken noemt ook telkens een aantal werken van de betrokken auteurs. Bij produktieve auteurs is een volledige lijst natuurlijk niet haalbaar en niet eens wenselijk, want niet elk boek is een hoogtepunt dat een nieuwe evolutie in het werk van een auteur inzet. Het is echter wel vreemd dat bij hedendaagse auteurs ouder werk vrij volledig, en recent werk niet meer wordt vermeld. Heeft Kopland na zijn eerste drie bundels waarvan de laatste in 1969 verscheen, niets meer van zich laten horen? Hella Haasse lijkt na 1971 niets meer te hebben gepubliceerd, terwijl héél belangrijk werk van haar pas na die datum is verschenen. De werken van na 1977, van Jeroen Brouwers, die bovendien onterecht met open armen als Vlaminghater wordt ontvangen, waarmee hij juist zijn literaire reputatie heeft gevestigd, worden niet vermeld. Oek de Jong wordt niet vermeld met Opwaaiende zomerjurken (1979) dat een literaire gebeurtenis van formaat was, wel met het oudere De Hemelvaart van Massimo. In veel gevallen is het trouwens zo dat je er als lezer niet achter komt waarom hij juist dit werk wel en ander werk niet vermeldt.
Afgezien van bovengenoemde kritiek is het werk makkelijk toegankelijk en in een vlotte stijl geschreven. Het narratieve karakter domineert en de theoretische beschouwing is tot het essentiële beperkt. Voor het boek is m.i. geen rijke toekomst weggelegd. Het zou goed bruikbaar zijn in het onderwijs, als bovengenoemde tekorten er niet zouden zijn. Als ik leraar Nederlands was, dan zou ik toch aarzelen om scholieren die van de literatuur nog alles moeten