Geert van Istendael: lof van België.
Het Museum voor Natuurwetenschappen, een haast volstrekt onbekende instelling in het hart van Brussel, herbergt een unieke paleontologische collectie: de knoken van negenentwintig iguanodons, enorme dieren die tot de soort van de dinosaurussen behoren. Deze skeletten, waarvan er een tiental volledig werden gereconstrueerd, werden in 1878 gevonden in het Henegouwse mijndorp Bernissart, dichtbij de Belgisch-Franse grens.
Aan deze dieren wijdde Geert van Istendael zijn dichtbundel De iguanodons van Bernissart. Deze cyclus van negenendertig gedichten is de derde publikatie van Van Istendael, die overigens vooral bekendheid geniet als journalist bij de BRT-televisie, na het nogal weemoedig-romantische Bomen wijzen niet maar wuiven (1978) en het politieke schotschrift Vlaanderen (1982), twee bundels die in de literaire kritiek slechts in beperkte mate de aandacht trokken.
Niet zonder reden heeft Geert van Istendael zijn nieuwe boek de ondertitel Een Belgisch gedicht meegegeven. In zekere zin is het boek zelfs een hulde aan België, zij het niet in een traditioneel-patriottische betekenis. Het is bij Van Istendael vooral te doen om een pragmatische en kritische waardering van wat het Belgische feit kan worden genoemd, dat vooral het resultaat is van een eeuwenlange gemeenschappelijke geschiedenis. Het perspectief vanuit de prehistorie, de tijd waarin de iguanodons leefden, maakt van anderhalve eeuw Belgische onafhankelijkheid, sinds de afscheuring van Nederland in 1830, trouwens een vrij betrekkelijk begrip.
Tijd is trouwens een centraal gegeven in De iguanodons van Bernissart. Als tijdskroniek start de bundel in het heden, met een nauwkeurige beschrijving van de tocht door de stad, aan de hand van het zoontje, naar het museum. Dan duikt de bundel 120 miljoen jaar in het verleden (‘(...) voor of na Christus, ach / zoveel belang heeft Christus ook weer niet), naar de prehistorie, met een poëtische reconstructie van de werkelijkheid van de iguanodons, evolueert dan naar de negentiende eeuw, het moment van de vondst, ook een tijd waarin België een nog jonge, liberale en vooruitstrevende natie was, die aan de spits stond van de industrialisatie van het Europese continent. De bundel eindigt weer in het heden, met een korte, onheilspellende cyclus, waarin vooral verlies en dreigende ineenstorting worden opgeroepen. Op die manier wordt de tegenstelling gesuggereerd tussen het indrukwekkende van de gigantische beesten en het feit dat ze toch de strijd tegen de tijd verloren, dus kwetsbaar waren en konden worden uitgeroeid; op dezelfde manier krijgt de lezer te maken met de contradictie tussen het optimistische, welvarende België op het ogenblik van de vondst van de iguanodon-geraamten, ‘Belgische’ dinosaurussen, waarmee het landje als het ware een miljoenen jaren lange voorgeschiedenis meekreeg, en het land dat België nu is, juist als gevolg van de ondergang van de zware industrie, waardoor het echter groot was geworden.
Centraal in de bundel staat het merkwaardige gedicht Lof van België, dat door zijn satirisch-betogende toon sterk afwijkt van de meer suggestief-verhalende stijl van de andere gedichten. De relativerende toon, die elders tot stand wordt gebracht door het benadrukken van de historische relativiteit, wordt in