‘En vouw ik zacht dit teder denken dicht...’
Verzamelde gedichten van Johanna Kruit.
Johanna Kruit is een Zeeuwse dichteres, over wie Kruispunt, Appel, Yang, allemaal Vlaamse literaire tijdschriften, uitvoerig schreven. Zij roemen de openheid, de diepte, de taalvaardigheid, het ritme, en noemen haar een van de trend setters in het romantisch realisme.
Zeer zeker doen haar gedichten romantisch aan. Elementen als ‘zee’, ‘wind’, ‘kind’, ‘geluk omslaand in verdriet’, heeft zij gemeen met andere hedendaagse dichters die verdacht worden van een ‘terugval’ naar de romantiek: Gelderblom, Vasalis. Maar het houdt bij die elementen niet op. Daarachter ligt een maatschappelijke, vaak heel kritische boodschap: meestal de boodschap dat in deze maatschappij het zuivere gevoel maar al te gemakkelijk om zeep wordt gebracht. Romantiek, ja, goed, maar daarna de maatschappelijke ontmaskering daarvan. Binnen deze context, die van de romantisch-realistische dichters, noemen de Vlamingen Johanna Kruit ‘toonaangevend’.
Johanna Kruit publiceert al ruim tien jaar poëzie voor fijnproevers en stille genieters: Achter een glimlach, Dit is mijn eiland, De nacht, een watervogel e.a. Ondanks het stilzwijgen rondom haar raken ze toch allemaal uitverkocht. Dat is ook de reden waarom er in november 1982 een verzamelbundel verscheen bij uitgeverij ‘Wel’ in Bergen op Zoom: Landgrens.
Binnen twee maanden was Landgrens uitverkocht. De uitgeverij ‘Wel’ publiceerde inmiddels een tweede druk. ‘Wel’ zelf is een kleine uitgeverij die bijna net zo lang bestaat als dat Johanna Kruit dicht. Zij is te vergelijken met ‘Opwenteling’ in Eindhoven, waar Johanna Kruit indertijd ook enkele bundels heeft uitgegeven.
Het hoofdthema van Landgrens is liefde en dood. De bundel heeft zes afdelingen, die via deze hoofdgegevens lopen: ik ontmoet de geliefde waar mijn hart al op wachtte, we nemen weer afscheid, ik voel me zeer eenzaam, hij keert telkens weer terug in mijn gedachten en ik vraag me af hoe hij nu rondzwerft op deze wereld, tenslotte voeg ik hem bij het legertje andere mensen van wie ik al afscheid heb moeten nemen: mijn vader, moeder, het kind in mij. Alle afdelingen dragen een motto. Ik citeer het eerste en het laatste: ‘golven die komen nemen het water weer op van golven die gaan’ en ‘ik ben twee vrouwen en in mij is het zachte water van een grote eenzaamheid’.
Hoofdthema van de verzamelbundel is het komen en gaan van een man in/uit haar leven. Ogenschijnlijk banaal, maar achter dat schijnbaar banale waait een geur van oude geheimen. Een zeegeur, en een geur die ten diepste samenhangt met Johanna Kruits zeer vrouwelijke opstelling in haar poëzie.
Het komen en gaan verbindt zij met de vier seizoenen en de zee. Vooral de zee. De zee is een zeer moederlijk symbool, dat staat voor het eeuwig-vrouwelijke.
Zoals alle leven voortkomt uit de zee, komen alle mensen voort uit het vrouwelijke. Het vrouwelijke als moeder heeft elk kind eerst als beeld en gevoel en gedachte in zich omgedragen, daarna gebaard, verzorgd, liefgehad. En nu bestaat er een heel oud beeld, waarin de moeder haar zoon tot geliefde neemt. Demeter, de oude Griekse moedergodin doet dat bijvoorbeeld. En Isis, de Egyptische levensgodin, doet dat met Osiris. Die grote moeders hebben dus hun eigen geliefde eerst in zich omgedragen, gebaard, en daarna liefgehad. Maar die zoon-geliefdes gaan ook weer weg, en dan is die vrouwmoeder weer alleen. Dan kan alles weer opnieuw beginnen. Het is deze oermoederlijn, die door Landgrens loopt.
‘Heel lang geleden heb ik jou / bedacht / zo had ik altijd iets / waar ik naartoe kon leven / en toen jij zei / hier ben ik / was ik niet verbaasd / je was precies zoals ik had verwacht /’ zo staat in het tweede gedicht. Is het niet precies of we een moeder horen praten tegen een kind dat ze net baarde? En toch gaat het hier om het beeld van de man die de ik-figuur eerst met zich heeft omgedragen, en die zij later, in de man zelf, liefheeft.
Die jij, die man, leefde al lang in haar voordat zij hem feitelijk ontmoette. Hij is haar schepping, haar verdichtsel, haar beeld, haar geliefde. Dat is het wezen van het vrouwelijke: dat het al als beeld in zich omdraagt, en omvat, wat het pas na een tijdje uitstoot uit zichzelf, en dan als de ander ervaart. Prachtig beschreef Johanna Kruit dat: ‘Je hoeft me niet te zeggen / wie je