Jan Cartens: De verleiding.
Omdat de grens tussen literatuur en lectuur of triviaalliteratuur moeilijk scherp te trekken valt, ontstaat een vrij ruim gebied dat wordt bestreken door een aantal door de kritiek verwaarloosde of ‘miskende’ auteurs: zo Irina van Goeree (met De roos van Agapia), zo Jan Cartens (met De verleiding). Hun werk wordt slechts door enkele critici van de officiële literatuur echt gewaardeerd; de anderen verguizen het, wijzen op de sentimentele en artificiële, dus lachwekkende kantjes en weigeren het enige toegang tot het terrein waarop deze auteurs blijkens hun nadrukkelijk literaire aspiraties pretenderen te kunnen evolueren. De status van deze ‘minor authors’ blijft dan ook betwist.
Jan Cartens (oRoosendaal, 1929) was aanvankelijk alleen bekend als neerlandicus, vooral door zijn monografieën over Jan Engelman (zijn studie over Engelman en Marsman, Orpheus en het lam, werd nog in 1981 herdrukt). Als romancier debuteerde hij vrij laat met Dat meisje van München (1975), naar eigen zeggen een afrekening met het eigen katholieke verleden. Het boek kreeg, evenals de tweede roman, De thuiskomst (1976, herdrukt 1982), weinig aandacht in de kritiek. Pas Vroege herfst (1978) en de verhalenbundel Het kwade hart (1979) lokten volop (deels afwijzende) reacties uit, maar Cartens ‘doorbraak’ kwam pas echt met Een Roomsche jeugd (1980), een kritisch maar mild geromanceerd relaas van de eigen jeugdervaringen. In Gestorven in Reykjavik (1981) stond het zoeken naar zichzelf door het ontraadselen van het verleden centraal maar leek een stilistisch keerpunt aangekondigd: het verhaal, bij Cartens een ‘gewoon’, d.w.z. traditioneel lineair, recht toe recht aan verteld verhaal, wordt soberder gepresenteerd dan in enig vroeger werk.
Een zekere ingehoudenheid is ook aan Cartens' De verleiding niet te ontzeggen, maar de nieuwe roman brengt thematisch een duidelijke terugkeer naar vroeger werk. De beschrijving van altijd weer ongelukkige liefdes en onmogelijke verhoudingen dient zich hier aan als de psychologische analyse van een ‘midlife’-crisis: centraal staat het bewustzijn van een man op middelbare leeftijd, getrouwd met een preutse vrouw en verliefd op een veel jongere vrouw (eerder al in Vroege herfst), hier in feite nog een kind, dat echter in staat blijkt te zijn door haar geraffineerde verleidingstechniek de emotionele wereld van de man totaal te ontredderen. Het boek heeft, zoals al gesuggereerd, literaire pretenties: er is niet alleen een aan B. Malamud ontleend motto dat het geheel goed samenvat (‘If a man needs his daughter so much, maybe he needs sombody else more’), er zijn ook door het boek heen tal van literaire reminiscenties die vooral door de ‘intellectuelen’ (‘les lettrés’) zullen worden gewaardeerd (ook Irina van Goeree maakt hiervan gebruik). Bovendien is ook de ontwikkeling van de intrige technisch zeer verzorgd (eveneens bij Van Goeree). Er is bijv. een evenwichtige en geleidelijke opbouw van de karakters: de man, Jaap Huijben, is niet alleen vervreemd van zijn vrouw, maar ook van zijn dochter Renée van wie hij echter zo veel hield en houdt: ‘Ze was niet waar ze was. Ze was niet meer wie ze was’. Haar beeld dringt zich voortdurend in zijn gedachten op (‘Renée. Reneetje’) en het verlangen naar het meisje Myriam is duidelijk
Jan Cartens (o1929).
een compensatie voor het gemis. Haar beeld valt met dat van Renée samen: meer dan eens heeft zijn vrouw het over Myriam als hij denkt dat het om Renée gaat en andersom. Dat deze arme leraar Duits het gedroomde slachtoffer is van de harde, door feministische principes beheerste vrouwenwereld doet in het geheel van het boek dan ook niet geforceerd aan: de lezer kan zich (al of niet met sympathie) gemakkelijk in zijn gedachtenwereld verplaatsen.
Opvallend is eveneens de zorg die werd besteed aan de verbindende motieven, met (expliciet verklaarde) symbolische waarde: de bril (het oud worden), het naar buiten kijken en het uitzicht op het park, de ‘blonde’ jonge vrouw die het ‘begeren’ van de man opwekt, de radio (een geluidsmuur die communicatie onmogelijk maakt) enz. naast, het meest nadrukkelijk het zebravinkje. Het gekooide vogeltje dat de man op zijn studeerkamer verzorgt, is uiteindelijk niet alleen het enige levende wezen dat hem nodig heeft en dus zin aan zijn leven geeft, het blijkt ook een beeld van zijn eigen leven te zijn: pas nadat het door het meisje Myriam als wraak werd bevrijd, eerder leidde het de toenadering tussen hen beiden in, zal ook bij hem het besef dat niemand op hem wacht en niemand hem nodig heeft, op een inderdaad onver-