Gouden droom en zwarte dood.
Geert van Beek (o1920 te Gennep) is een onderschat auteur. Sinds 1960, toen hij met de verhalenbundel Een hand boven de ogen vrij laat debuteerde, heeft hij een indrukwekkend oeuvre opgebouwd van nog zes verhalenbundels en drie romans. Een hoogtepunt in zijn werk is De dia's van Andrea (1977). Van Beek heeft vooral de bedoeling een beeld te geven van het menselijk bestaan. Zijn boeken zijn altijd samengesteld uit een aantal scènes die zich als ‘speltegenspel’ verhouden. Die compositorische contrastwerking is de adequate vormgeving van het thema van zijn werk: het opboksen tegen de dood. In dat gevecht tussen liefde en dood staat de mens alleen: er is geen god die een reddende hand kan toesteken. Geert van Beek schrijft dan ook met de pen ‘op heuphoogte’.
De auteur nodigt ons zelf uit tot een retrospectieve door de publikatie van Een vrouw vloog naar Engeland, waarin, behalve het nieuwe titelverhaal, ook de titelverhalen zijn opgenomen van vroegere bundels: De gekruisigde rat (1965), Het Mexicaanse paardje (1966) en De 1500 meter (1971). Bovendien publiceerde hij een totaal nieuwe reeks verhalen onder de titel Beeld voor dag en nacht. Dat maakt het ons mogelijk summier de thematische evolutie te schetsen van deze uitmuntende novellist.
In De gekruisigde rat zijn er twee hoofdpersonages: Joop en Rob. Beiden kunnen beschouwd worden als de afsplitsing van de auteur, die schrijvend op zoek is naar een heilsverweer tegen het menselijke tekort, en dus ook tegen zijn eigen tekort. Joop heeft een rigoureus-religieuze opvoeding gekregen, waarin het leven op aarde werd voorgesteld als het voorportaal van het hiernamaals. ‘Het leven begint pas bij de dood’. Joop walgt van het bestaan, dat hij als een vergissing, als rotzooi beschouwt. ‘Kijk maar om je heen, zegt hij, overal rotzooi, bederf, ontbinding. De hele wereld stinkt. Het is allemaal niet de moeite waard’. Rob heeft hetzelfde uitgangspunt, maar hij vindt troost in de boodschap van Christus-aan-het-kruis, niet als de zoon van god, maar als een eminente mens. ‘Zijn bloed moet een geneesmiddel zijn voor de mensheid. En hij denkt: ik houd van je’. Hij hoopt dat de mens Christus' stelregel zal volgen: ‘Maak de aarde meer bewoonbaar’. Joop staat dicht bij Sartres ‘nausée’. terwijl Rob met Albert Camus wenst: ‘être saint sans dieu’.
In Het Mexicaanse paardje krijgt de zon een apocalyptische dimensie en veroorzaakt een complete chaos. De wereld wordt geteisterd door wolken insecten, de aarde verlatende wormen, verzengende hitte, een tornado. Mensen worden verkoold teruggevonden. Daartegenover staat Ella, de vrouw van de ik-figuur. Ze slaapt op een kussen waarop een Mexicaans paardje is geborduurd. Het paardje maakt zich los en herstelt de orde. Later blijkt dat Ella alleen maar een apocalyptische droom heeft gehad. Er zijn gelijkenissen met twee verhalen uit Beeld voor dag en nacht, o.a. het paardjesmotief. Maar in Paard in goudgeel en het titelverhaal is de uitkomst van de strijd tussen chaos en orde omgekeerd: daar is de gelukbrengende vrouw slechts een droom.
Ook De 1500 meter wordt beheerst door een vrouwenfiguur: Evelien. Zij is een voorafbeelding van Dominiek uit een ander verhaal van de gelijknamige bundel Ludieke Dominiek. De ik-figuur en de auteur Anton gaan naar een opening van een tentoonstelling. Een happening heeft als thema: de dood. Dominiek zit in een katafalk. De striptease onthult alleen fluorescerende ribben. Daarna stapt ze in de doodkist. Maar dan komt de verrijzenis: haar barstend vitaal lichaam overgoten met ‘een stroom van levend water’, wanhoop en dood. Het leven haalt een overwinning op de dood: ‘...maar wie zich verwondert over het leven, voor hem is de dood een vriendelijke metgezel die hem adviseert intens te leven, een ander niet te kwetsen of te vermoorden. (...) Want alleen is leven leven, als het tot de dood ontroert’. Toch blijft de knock-out van de dood slechts een troostend ritueel. Het is niet écht. Ook de kunst is een dergelijk ritueel.
Dat blijkt verder uit de twee reeds vermelde verhalen waar de bundel Beeld voor dag en nacht mee begint (Paard en goudgeel) en eindigt (de titeltekst) en die naar elkaar verwijzen. In het eerste verhaal blijkt de mooie vrouw waar de hoofdfiguur een heerlijk avontuur mee beleeft, slechts een droom te zijn. Plots staat hij weer in de boekhandel, alleen met zijn papieren wereld. Als schrijver kan hij van haar nog een hoofdstuk maken, of een mooi verhaal, want hij schrijft over ‘de realiteit van de droom’. In die tekst zal de vrouw boekdelen spreken: zij is een gouden droom; alles aan haar is van goud en zilver. Het tragische is wel dat de hoofdpersoon zelf lezen en schrijven bestempelt als surrogaat, ‘leven