Ons Erfdeel. Jaargang 27
(1984)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 252]
| |
Het idealisme van Fugitive Cinema
| |
Fugitive avant la lettre.Immers, op het eerste Festival van de Belgische Film in 1962 te Antwerpen kwamen een aantal door het medium film bezeten jongeren, onder wie Robbe de Hert, in contact met wat in België op het gebied van film werd gepresteerd. Ervan overtuigd dat zij het minstens evengoed konden, gingen ze aan het filmen en realiseerden de korte film Twee keer twee ogen. Robbe de Hert, later wonderkind en enfant terrible van de Vlaamse film genoemd, had met zijn vrienden, onder wie zijn broer Jos (mannelijke hoofdrol) en Walter Heynen (muziek) zijn debuut gemaakt. Het was de eerste Fugitive Cinema-produktie avant la lettre. De film werd aan de pers voorgesteld samen met produkties van leden van de Filmgroep '58, een belangrijke Antwerpse groep, waartoe o.m. Harry Kümel, Herman Wuyts en Rik Kuypers, cineasten die een stimulerende rol speelden in de beginjaren van de Vlaamse filmproduktie, behoorden. Ook Robbe de Hert werd in die periode lid van de groep. De Herts korte film, die geïnspireerd was op de Amerikaanse Independant Cinema- produkties van John Cassavetes, oogstte door zijn originele autodidactische aanpak een onverhoopt succes bij de filmpers. Onmiddellijk daarop realiseerden hij en zijn vrienden, opnieuw met uiterst beperkte middelen en onder bijna onmogelijke omstandigheden, een constant aspect van de latere Fugitive Cinema-produkties, | |
[pagina 253]
| |
L.P. Boon in de film ‘Insane’ van Robbe de Hert (1967).
een tweede korte film: An old story, een western ‘innuce’ met sociale inslag.
Beide films werden niet alleen geselecteerd voor het Festival van de Belgische Film 1964 maar werden tevens bekroond: Twee keer twee ogen kreeg de Prijs voor het Beste Debuut, An old story de Prijs van de Kritiek.
Wie nu zou denken dat De Hert na zo'n denderend succes - wat kun je als debuterend cineast nog meer dromen? - serieus aan een filmcarrière kon beginnen, ziet het verkeerd. Ondanks zijn ophefmakende en veelbelovende debuut lukte het hem niet in Vlaanderen aan de slag te gaan. Ontmoedigd waagde hij zijn kans in de Engelse filmindustrie, nl. in de kringen van de Engelse Free Cinema (o.a. bij Lindsay Anderson), waarmee hij zich verwant voelde. Bijna was Vlaanderen een van zijn belangrijkste cineasten kwijtgeraakt. In Groot-Brittannië kreeg hij echter geen ‘Unionsticket’ en hij keerde in 1966 terug. Op 17 maart 1966 richtte Robbe de Hert samen met zijn broer Jos, Walter Heynen, André Boeren, Kris van de Bogaert en Paul de Vree Fugitive Cinema op. | |
Paul de Vree and his loneley filmers.Paul de Vree (1909), een van de oudere leden van Filmgroep '58, bekend als modernist en dichter van concrete, visuele poëzie, werd voorzitter en zou dat blijven tot zijn overlijden in 1982. Hij schetst het ontstaan als volgt: ‘Het initiatief tot de stichting in 1966 van de produktiegroep Fugitive Cinema ging uit van enige contestaterende jongeren - oudleden van Filmgroep '58 - die het vertikten hun zelfstandigheid te verliezen door voor bestaande commerciële produktiemaatschappijen te werken. Het te nemen risico was groot vooral van financiële zijde, maar woog niet op tegen het enthousiasme en de behoefte aan vrijheid inzake filmconceptie en -realisatie’.Ga naar eindnoot(1)
Naast de bekroning van de eerste korte films van Robbe de Hert betekende de sinds 10 november 1964 gestarte subsidiëringspolitiek van de Nederlandstalige Belgische filmGa naar eindnoot(2) een extra stimulans.
Weldra zou echter blijken dat de nieuwe aanpak van het medium film in Vlaanderen Fugitive Cinema niet in dank werd afgenomen. Hun sociaal geëngageerde visie werd al vlug als ‘subversief’ bestempeld en de financiële medewerking van overheidswege was minimaal of werd telkens slechts heel moeizaam verkregen. Vandaar dat Fugitive zichzelf weldra de bijnaam Paul de Vree and his lonely filmers toekende.
De leden van de groep waren echter boordevol filmplannen en aangemoedigd door het succes van Robbe de Herts debuutfilms spendeerden ze al hun vrije tijd aan het voorbereiden en draaien van films.
Zo realiseerden ze weldra een reeks korte films: 19 december (1965), een anti-oorlogsfilm, Credo (1966), een documentaire over de schilder Emile Creado, beide van Louis Celis; Insane (1967) van Robbe de Hert, over de jaarlijkse schooltombola's en animatiefilms als A Funny Thing Happened on my Way to Golgotha (1968) en The Great Temptation of the | |
[pagina 254]
| |
Uit de animatiefilm ‘A funny Thing Happened on my way to Golgotha’ (1968) van Jos en Robbe de Hert.
Pink Elephant (1969) van Jos en Robbe de Hert.
De bekroning van A Funny Thing met de Grote Prijs van de Animatiefilm in 1968 op het gerenommeerde Festival van Oberhausen betekende het begin van de internationale bekendheid en waardering van het talent van Fugitive Cinema.
In datzelfde jaar traden ook twee jonge cineasten, met name Patrick le Bon en Guido Henderickx, tot de groep toe. Samen met Robbe de Hert behoorden ze algauw tot de actiefste en talentrijkste leden. | |
Off-television productions.Met eigen financiële middelen produceerden ze hun eerste off-television production: S.O.S. Fonske (1968). De term off-television production kozen ze zelf, nadat de B.R.T. elke medewerking had geweigerd voor een onderwerp en een aanpak die althans volgens Fugitive uiterst geschikt was voor een t.v.-reportage: ‘een film voor de televisie die de televisie niet wenste’. Immers vanaf het ontstaan lag het in de bedoeling van de groep realistische, bewustmakende en sociaal gerichte actualiteitscinema te maken. S.O.S. Fonske is een sociaal pamflet over de ellende die een zekere Fons Noydens overkwam, toen hij na een auto-ongeval de aangerichte schade niet kon betalen. Zijn autoverzekeringsmaatschappij was immers failliet gegaan. Deze aangrijpende reportage over de verkoop van de inboedel ontving niettemin o.m. de Prijs voor de beste t.v.-reportage in 1969. Het festivalsucces van de film zorgde ervoor dat de reportage uiteindelijk toch nog op het B.R.T.-scherm kwam.
Ook hun tweede off-television production De Dood van een Sandwichman (1971) moesten Guido Henderickx en Robbe de Hert zelf financieren. De cineasten filmden de begrafenisplechtigheid van Jean-Pierre Monseré, wereldkampioen wielrennen op de weg anno 1970, die in maart 1971 tijdens een wielerwedstrijd verongelukte. Door middel van interviews met de aanwezige wielrenners, supporters, de talrijke politici, de sportbestuurder en de sponsor van de overleden wereldkampioen wil de film aantonen dat de sportvedette vooral een reclame-object is. Zelfs zijn dood wordt door zakenmensen en politici aangegrepen om zichzelf in de belangstelling van de massa te krijgen. In de slotsequentie storten aasgieren zich op hun prooi. Vooral de gedurfde montage en de sarcastische ondertoon zorgden ervoor dat De Dood van een Sandwichman wielerminnend Vlaanderen shockeerde. Op de festivals van Grenoble en Cannes oogstte de film echter heel wat succes, zodat ook deze Fugitive-produktie door de B.R.T. alsnog werd vertoond. En ook deze film kreeg | |
[pagina 255]
| |
L.P. Boon en Robbe de Hert tijdens de verfilming van ‘De Bom’ (1969).
later op het Festival van de Belgische Film te Knokke in 1973 de Prijs voor de beste t.v.-reportage. | |
Het ABC van de moderne samenleving.Onder de sprekende titel Gejaagd door de winst - Het ABC van de moderne samenleving bundelde Fugitive in 1977 drie korte films, nl. De Bom... of het wanhoopskomitee (1969) van Robbe de Hert, Het Laatste Oordeel (1972) en Gejaagd door de winst (1977), de laatste twee van Guido Henderickx. Het was een, helaas vergeefse, poging om met hun korte films in het commerciële bioscoopcircuit te komen, nadat ze al eerder een eigen distributiedienst opgericht hadden. Het ABC slaat respectievelijk op de Atoombom (De Bom), een Bacteriologisch ongeval (Het Laatste Oordeel) en Chemische industrie en oorlogsvoering (Gejaagd door de winst). In De Bom vertelt Robbe de Hert het verhaal van een Vlaamse garagehouder (L.P. Boon), die op zekere dag een atoombom vindt (cfr. het zoek raken van een Amerikaanse waterstofbom in 1966 in Spanje). Hij dreigt ermee die tot ontploffing te brengen, tenzij de Belgische regering de defensiekredieten intrekt. De film is een protest tegen de bewapeningswedloop, maar beklemtoont tevens de machteloosheid van de gewone man om zich daartegen te verzetten. De montage van het fictieve verhaal met straatinterviews en ‘stock shots’ van parlementszittingen maakt naast de actuele problematiek De Bom vandaag nog tot een in- | |
[pagina 256]
| |
teressante korte film. Uniek in de Vlaamse filmgeschiedenis is de vertolking door de auteur L.P. Boon met de Amerikaanse actrice Betsy Blair als tegenspeelster.
Meer science-fiction bevat Het Laatste Oordeel. Bij het vervoer van bacteriologische stoffen ontsnapt een virus dat iedereen dreigt te besmetten, behalve de politieke, kerkelijke en militaire gezaghebbers, die zich tijdig in een atoomschuilkelder terugtrokken. Het hoofdelement in de film is de discussie die een wetenschapsmens (de Vlaamse acteur Romain Deconinck) met het establishment voert over de verantwoordelijkheid van de bewapeningswedloop.
Van de drie ABC-films is ongetwijfeld de laatste de belangrijkste, hoewel ze alle drie op buitenlandse festivals werden bekroond. Gejaagd door de winst is een gespeelde documentaire, die de gevolgen behandelt van het vrijkomen van dioxynegas in een fabriek, t.w. bij Philips-Duphar Rotterdam in 1963. Deze sterk geregisseerde arbeidersfilm schakelt naar het einde toe over op t.v.-interviews met de arbeiders die de besmetting aan den lijve ondervonden. Het slot bestaat uit beelden van de Vietnamoorlog, waarbij Amerikaanse vliegtuigen op de tonen van White Christmas dioxyne als ontbladeringsgif uitsproeien en informatieve gegevens over andere dioxyne-rampen (o.m. in Seveso) in West-Europa.
Fugitive Cinema oogstte met Gejaagd door de winst opnieuw succes op het Festival van Oberhausen in 1978: Grote Prijs voor de beste film. In 1980 verwerkte Guido Henderickx dezelfde problematiek in De Proefkonijnen. Vooral gebrek aan financiële middelen zijn er de oorzaak van dat de lange speelfilm minder overtuigde dan de korte film. | |
Moeilijke tijden voor Fugitive.Twee projecten van Robbe de Hert, nl. de lange fictiefilm Camera Sutra (1970-1973)
1.
Jaak Boon als wielrenner in ‘Camera Sutra’ (1979). Regie: Robbe de Hert.
2.
Eric Clerckx en Robbe de Hert, hoofdrolspeler en regisseur van ‘De Witte van Sichem’ (1980). en de uitgebreide reportagefilm Le Filet Américain (1978-1980) brachten Fugitive Cinema in zware financiële moeilijkheden. Vooral de afwerking van beide films sleepte jaren voort: ze werden herhaaldelijk opnieuw gemonteerd en beleefden aldus verschillende premières.
Camera Sutra of De Bleekgezichten is een typische Fugitive-produktie: een montagefilm waarin fictie en documentaire verweven zijn. Zowel wat de thematiek als wat de grillige vormgeving betreft, stak deze scherpe hekeling van de Vlaamse politieke en culturele toestanden in de jaren zestig scherp af tegen de toenmalige Vlaamse filmproduktie, waarin de verfilmde literatuur de trend uitmaakte. Meer dan de andere Fugitive-films was Camera Sutra in eigen land omstreden. | |
[pagina 257]
| |
Paul de Vree, tot aan zijn overlijden in 1982 de voorzitter van ‘Fugitive Cinema’.
Ook nu was er het buitenlands festivalsucces om Fugitive in weerwil van alle financiële ellende een hart onder de riem te steken.
Een voor het filmcollectief financiële catastrofe werd Le Filet Américain, een kritische reportage over de sociale en economische toestanden in België en West-Europa in de eerste helft van de jaren '70. Beelden van stakingen, protestbetogingen en fabrieksbezettingen, fragmenten uit het werk van geëngageerde theatergroepen, filmcitaten met Chaplin en Ronald Reagan, stock shots van de Vietnamoorlog en de val van Allende zijn filmisch door elkaar gemonteerd. De marxistische econoom Ernest Mandel en, als tegenpool, de toenmalige Belgische minister van defensie Paul van den Boeynants zorgen voor het commentaar bij het beeldmateriaal.
Tijdens de draaiperiode kreeg Fugitive problemen met rijkswacht en politie, die De Hert het draaien van actualiteitsbeelden bijna onmogelijk maakten. Dat het contestatair engagement weerstanden opriep, bewijst bovendien het feit dat de film slechts 270.000 fr. overheidssteun ontving en dat die dan nog moesten komen van het Belgische Ministerie van Franse Cultuur. Voor een produktie die ongeveer vier miljoen frank kostte, was dat erg weinig. Le Filet Américain veroorzaakte dan ook zowat het faillissement van Fugitive. Deze boeiende off-television produktie, die zelfs de V.P.R.O. ondanks een gunstig advies van de aankoopcommissie niet durfde uit te zenden, werd echter een succes in het alternatieve bioscoopcircuit.
Ten gevolge van de ernstige financiële problemen ontstonden er spanningen binnen de groep en twee van de belangrijkste medewerkers, nl. Patrick le Bon en Guido Henderickx, gingen hun eigen weg.Ga naar eindnoot(3)
Ook Robbe de Hert zag zich, in afwachting van betere tijden, verplicht werk te zoeken in de commerciële sector. Met De Witte van Sichem (1980), een ‘remake’ van de gelijknamige succesfilm uit 1934, probeerde hij uit de impasse waarin hij met Fugitive was terechtgekomen, te geraken. Het kassucces van de film schiep inderdaad voor hem weer werkgelegenheid. Met Maria Danneels of Het leven dat wij droomden, een t.v.-produktie van de B.R.T., etaleerde hij twee jaar later nogmaals zijn filmtalent. | |
Toekomst voor Fugitive?Robbe de Hert blijft na de dood van voorzitter Paul de Vree in 1982 de onvermoeibare bezieler van de produktiegroep en de distributiemaatschappij Fugitive Cinema.
Typerend voor het Vlaamse film- en cultuurbeleid is dat Fugitive Cinema Nederland (opgericht in 1971 door Willem Thijssen) en Ciné Libre Brussel (ontstaan in 1975), die naar het Vlaamse model ont- | |
[pagina 258]
| |
stonden, het vandaag dank zij ruimere overheidssteun heel wat beter stellen dan hun voorganger.
Tal van projecten kan Fugitive Cinema nog steeds niet uitvoeren. Zo wordt De Droomproducenten of De Verborgen Charmes van Fugitive Cinema, een documentaire over film en televisie, van o.m. Robbe de Hert, al jaren aangekondigd. Voor het project van de lange speelfilm Priester Daens, naar het beroemde werk van L.P. Boon, zoekt Fugitive nog altijd de nodige financiële steun.
1982 betekende voor Fugitive niet alleen het jaar van het overlijden van hun gewaardeerde voorzitter maar ook dat van de vernietiging door brandstichting van hun eigen theater en filmhuis King Kong, dat vanaf 1972 was uitgegroeid tot een uniek centrum op het gebied van film, muziek en toneel.
Met Fugitive Cinema had Vlaanderen de kans op een internationale doorbraak op filmgebied. Daarvoor stond de originele Fugitive-stijl borg: een actualiteitsgerichte cinema de via een vaak ludiek en grimmig spel met klank en beeld de toeschouwer probeerde ‘een geweten te schoppen’.
Huiver voor sociaal engagement en onbegrip voor authentiek filmtalent zijn er de oorzaak van dat heel wat idealistische filmmensen onvoldoende aan hun trekken kwamen. De pijnlijke geschiedenis van Fugitive Cinema is daarom een blaam voor het filmbeleid in Vlaanderen. |
|