Ons Erfdeel. Jaargang 27
(1984)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |
Minkukels, breinbazen en interjecties: invloed van strips op de Nederlandse omgangstaal
| |
[pagina 172]
| |
Toch mag aan de geruststellende conclusie van Hill niet te veel waarde worden gehecht. Zijn onderzoek had een belangrijke zwakke plek: Hill legde nergens uit op grond van welke criteria hij tot zijn conclusie was gekomen. Is 5% slang en onomatopeeën ‘weinig’? Fervente tegenstanders van slang zouden met evenveel recht kunnen beweren dat 5% erg veel is. Wat Hill verzuimde, was dergelijke percentages te vergelijken met die welke in de algemene omgangstaal gebruikelijk zijn. In feite toetste Hill het onderzoekmateriaal alleen aan zijn eigen intuïtieve vooronderstellingen, overigens zonder dat hij die laatste expliciet omschreef. En de resultaten van zijn onderzoek komen in wezen neer op: ‘die strips hebben waarachtig veel minder platvloerse woorden en schunnige interjecties dan ik had gedacht!’ Tot dezelfde conclusie was ook de Amerikaan Robert L. ThorndikeGa naar eindnoot(2) gekomen, die bij vier populaire strips (o.a. Superman en Batman) de moeilijkheidsgraad van de woordenschat had onderzocht. De strips bleken qua vocabulaire afgestemd op lezers van 9 tot 15 jaar - precies de doelgroep waarvoor ze primair bestemd zijn. Toch was de onrust onder ouders en opvoeders nog lang niet bezworen. Ook buiten de Verenigde Staten werden nu dergelijke onderzoekingen gedaan. In Duitsland inventariseerde Manfred WelkeGa naar eindnoot(3) met grote grondigheid het taalgebruik van een aantal strips die aldaar op de Liste der jugendgefährdenden Schriften’ stonden. Wat waren Welke's bezwaren tegen de taal van strips? Bovenal het feit dat de zinnen ervan veelal te kort of ‘onvolledig’ waren. Tot die ‘onvolledige’ zinnen rekende Welke overigens - wonderlijk genoeg - ook interjecties als Grrr!, Eeh!, Hilfe! Welkes onderzoekmethode leed aan dezelfde fouten als die van Hill, maar in tegenstelling tot Hill zag Welke zijn vooroordeel bevestigd. ‘Het hoge percentage onvolledige zinnen maakt de taal van de comics onrustig’, schreef hij knorrig. Maar, zoals gezegd, ook zijn noeste arbeid was betrekkelijk zinloos: doordat ook hij geen objectieve criteria gehanteerd had, waren de uitkomsten van zijn studie niet falsifieerbaar. We kunnen Welkes conclusie dus gevoeglijk samenvatten als: ‘die strips hebben precies zo veel gebrekkige zinnen als ik al dacht!’ Sindsdien is de discussie steeds op dit niveau gebleven. (In het Nederlandse taalgebied is dergelijk onderzoek overigens, voorzover ik weet, nooit gedaan). Nooit hebben voor- of tegenstanders bruikbare onderzoekresultaten aangedragen die een objectief oordeel omtrent de hoedanigheden van het taalgebruik in strips mogelijk maakten. Interessant is bij dit alles, dat nooit de hamvraag aan de orde is gekomen: hoe groot is de invloed van strips als medium op het taalgebruik van de lezers, respectievelijk op de ontwikkeling van de algemene taal, hoewel men impliciet steeds van een grote invloed moet zijn uitgegaan. Het valt overigens te betwijfelen of zoiets überhaupt valt aan te tonen. Wel is het mogelijk en detail invloeden aan te wijzen. In het onderstaande zal ik dit proberen te doen, mij daarbij beperkend tot de invloed van strips op de Nederlandse woordenschat. Zaken als zinslengte en grammaticale verschijnselen laat ik buiten beschouwing.
In het Nederlandse taalgebied heeft het stripwezen de algemene taal langs twee wegen verrijkt. De meest spectaculaire daarvan is het eigenzinnige maar fraaie vocabulaire van Marten Toonders Bommelstrips. In de tweede plaats hebben de Nederlandstalige strips de taal collectief verrijkt met een aantal interjecties (klanknabootsingen, ‘geluiden’ van woede, rake klappen enzovoort). Om met Toonder (geboren in 1912) te be- | |
[pagina 173]
| |
ginnen: deze auteur heeft in de Bommelstrips gebruik gemaakt van een groot aantal archaïsche woorden en uitdrukkingen zoals ‘met uw welnemen’, ‘gelaat’, ‘landman’.Ga naar eindnoot(4) Waarschijnlijk heeft Toonder hiermee bevorderd dat deze archaïsmen nieuw leven werd ingeblazen, of althans dat hun levensduur werd verlengd. Het zou overigens teveel eer zijn deze verdienste uitsluitend op het credit van Toonder te schrijven: ook een auteur als Gerard Reve bedient zich al vele jaren uiterst vaardig van archaïsmen. Een wapenfeit dat daarentegen wél volledig op naam van Toonder staat, is, dat vanuit de Bommelstrips tal van neologismen in het Nederlands hebben kunnen doordringen. Sommige daarvan zijn zelfs zo algemeen gangbaar geworden dat ze ook veel worden gebruikt door mensen die Bommel niet lezen en evenmin beseffen dat ze een - van oorsprong - Bommeliaans woord gebruiken. Het is niet verwonderlijk dat van alle Nederlandstalige strips juist die van Marten Toonder een relatief grote invloed hebben op de algemene taal. In Toonders werk speelt immers niet het beeld maar de tekst de belangrijkste rol (ook Toonder vindt dat).Ga naar eindnoot(5) De criticus Ben ten Berge heeft zich zelfs afgevraagd of de Bommelstrips überhaupt wel strips zijn: vooral ‘bij de boekuitgave van Heer Bommel, waarin de tekst nog verder is uitgebreid om het geheel een zekere “literaire” kwaliteit te geven, kun je je afvragen of dit soort publikaties nog wel tot de strips gerekend kunnen worden’.Ga naar eindnoot(6) Het lijken vooral de meer intellectuele kringenGa naar eindnoot(7) te zijn die door het Bommeliaanse idioom zijn beroerd. Misschien is dat gekomen doordat de strips in de NRC werden en worden gepubliceerd. Zoals Rudolf Geel het uitdrukte: ‘Omdat Tom Poes in de NRC verscheen en ook omdat je deze strip kon lezen, was het niet laag bij de gronds hem leuk te vinden’.Ga naar eindnoot(8) Welke neologismen heeft Toonder zoal aangedragen? Terloops noemde ik al ‘denkraam’. Toonder gebruikte het woord in 1950 (en ook daarna) in de betekenis ‘verstand, brein, geest’. Een citaat: ‘“Ik (Kwetal) heb (...) een instrument nodig, dat ik maar niet kan vinden. Het moet gemaakt zijn van zuiver verhard ijzer. De vorm moet plat zijn, aan één kant zéér dun en aan de andere kant een beetje verdikt, zodat daarop kracht kan worden uitgeoefend (...) ja, ja, u ziet, dat het me vaag voor het denkraam staat...” “U bedoelt een mes!” riep Tom Poes’.Ga naar eindnoot(9) Merkwaardig was het, dat ‘denkraam’, na in de algemene taal te zijn opgenomen, prompt een forse betekenisverandering onderging. Het betekende voortaan ‘denktrant, kader waarbinnen iemands denken zich afspeelt’. Toch wordt het woord in de algemene taal bij hoge uitzondering ook wel eens in de orthodox-Bommeliaanse betekenis gebezigd. Een hoogleraar vroeg zich onlangs in een interview over het nieuwe Nederlandse Burgerlijk Wetboek bekommerd af of ‘zijn denkraam wel groot genoeg is om dit alles te bevatten’.Ga naar eindnoot(10) Anderzijds - minstens even interessant - gebruikt Toonder zelf zijn schepping nu ook in de nieuwe betekenis, althans buiten zijn strips. Tegen de Haagse Post zei hij: ‘Ik geloof dat één van de grootste ellendes is het gebrek aan belangstelling en begrip. Je bent zo verankerd in je eigen denkraam (...), zo verankerd in je eigen ideeënwereld dat je niet ziet wat een ander bedoelt’.Ga naar eindnoot(11). Wie het woord ‘denkraam’ in de nieuwe betekenis gebruikt, doet dat meestal zonder ironie. Ter illustratie een citaat uit een semi-wetenschappelijk geschrift: ‘Het medisch denkraam dat de psychiatrie tot medisch specialisme (...) definieerde, voerde tot verpleegsters in wit uniform die (...) als gevolg van een medische traditie gedragsvormen ontplooien, welke (...) de ziekterol versterk- | |
[pagina 174]
| |
ten’.Ga naar eindnoot(12) Rondom andere Bommelwoorden daarentegen is altijd een zweem van ironie blijven hangen. Neem het woord ‘breinbaas’. In NRC-Handelsblad stond een ingezonden brief over het lotingssysteem voor bepaalde universitaire studies, met de volgende zinsnede: ‘Wie uitloot voor geneeskunde kan altijd nog een andere studie kiezen, daar eventueel ook hoogleraar in worden. De breinbaasjes (t.w. aspirant-studenten met hoge eindexamencijfers) die uitloten gaan niet voor de wetenschap verloren’.Ga naar eindnoot(13) ‘Breinbaas’ is hier kennelijk gebruikt als badinerende aanduiding voor een intellectueel begaafde persoon. In de strip Kwetal de breinbaas was ‘breinbaas’ de naam, of liever het spottende epitheton van het ‘grijsaardje’ Kwetal, dat voortdurend ingewikkelde en omslachtige natuurkundige proeven nam en apparaten uitdacht. In dit Bommelverhaal was het professor Prlwitzkofsky die het woord het eerst in de mond nam. De passage luidt als volgt. ‘“Ah, zo!” zei de professor belangstellend (over Kwetal). “Een grote brein! Een breinbaas!” (...) “Kom nu mee, heer Ollie!” zei Tom Poes, maar heer Bommel luisterde natuurlijk weer niet. “Een breinbaas!” riep hij, “juist dat is een goede naam voor hem!”’.Ga naar eindnoot(14) Een Toonderiaans synoniem voor ‘denkraam’ (= verstand) is het woord ‘kukel’, door de auteur voor het eerst gebruikt in 1963.Ga naar eindnoot(15) Ook dit woord blijkt bezig door te dringen tot de algemene taal. Rob Sijmons meldde onlangs dat een zekere Dr. Aakster tegen hem een klacht had ingediend bij de Raad voor de Journalistiek nadat hij (Sijmons) Aakster in een artikel had aangevallen op een serie denkfouten. ‘Nu bestaat die Raad (voor de Journalistiek)’, zo schreef Sijmons, ‘niet ter kukelmeting bij mediawerkers: het toetsen van meningen van een recensent, laat staan meningen over wetenschappelijke betrouwbaarheid in een recensie, behoort niet tot de Raadstaken’.Ga naar eindnoot(16) Toonders neologismen hebben dikwijls betrekking op intellectuele capaciteiten: denkraam, kukel, breinbaas. Zo ook ‘minkukel’, afgeleid van het zojuist genoemde ‘kukel’. In de Toonderstrips betekent minkukel ‘lage intelligentie’. Uit de strip Het kukel citeer ik: ‘Drommels, sprak hij (t.w. een buitenaards wezen) betrekkend. Wanneer u (t.w. Olivier Bommel) de eerste burger bent, ziet het er slecht uit voor Rommeldam! U hebt een minkukel’.Ga naar eindnoot(17) Volgens Bommeliaans taalgebruik heeft iemand dus een minkukel - maar in de algemene taal is hij het. Zo schreef een politiek commentator een paar jaar geleden: ‘Andriessen werd (...) (in de strijd om het leiderschap in het CDA) het slachtoffer van het feit, dat “zijn zaakwaarnemer” in het voorzittersoverleg, Wim Vergeer (...), een betrekkelijk politiek minkukel is’.Ga naar eindnoot(18) Anders gezegd: een politiek onbenul.
Zoals ‘breinbaas’ reeds verried, hebben Toonders neologismen (althans die welke algemeen ingeburgerd zijn) niet alleen betrekking op intellectuele vermogens maar ook op het begrip hiërarchie. In De bovenbazen is ‘bovenbaas’ - gevormd op basis van de uitdrukking ‘baas boven baas’ - de benaming voor elk van de tien industriële magnaten die de economische touwtjes in handen hebben. In het begin van het verhaal wordt Bommel bij dit gezelschap ingelijfd omdat zijn financiële middelen op dat moment een bepaalde grens overschrijden. ‘Ach ja’, verzucht Bommel op zeker ogenblik, ‘soms denkt men wel eens dat men als bovenbaas alleen staat met de moeilijkheden. Maar dan is het troostrijk om op te merken, dat ook een eenvoudige landman zijn zorgen heeft’.Ga naar eindnoot(19) Ook ‘bovenbaas’ kreeg buiten de Bommelstrips vaste voet in de taal. De VPRO-programmamaker Job Frieszo zei in een interview over de homobeweging: ‘Daar (in de homobeweging) zit het ook vol met | |
[pagina 175]
| |
baasjes en bovenbaasjes, mensen die denken het allemaal wel te kunnen regelen’.Ga naar eindnoot(20)
Toonder is een prominent bedenker van neologismen. Een complete opsomming van nieuw idioom dat vanuit zijn werk in de algemene taal is gepenetreerd, lijkt nauwelijks mogelijk. De voorbeelden van taalbeïnvloeding die ik hierboven heb genoemd, zijn met behulp van enig speurwerk ongetwijfeld aan te vullen. Een complete lijst lijkt me echter vooral daarom onmogelijk, omdat ook sommige Bommeliaanse neologismen die totnogtoe niet ‘buiten hun oevers’ getreden zijn, in beginsel ieder moment kunnen doorbreken. Het zou mij bijvoorbeeld niets verbazen wanneer bijvoorbeeld het prachtige woord ‘iksel’ (= onderbewustzijn) te eniger tijd furore gaat maken - ik beveel het iedereen in elk geval van harte aan.
Zo veel invloed als de Bommelstrip heeft geen enkele Nederlandstalige strip uitgeoefend. Kick Wilstra, Guust Flater en Suske en Wiske hebben nauwelijks hun sporen in de taal achtergelaten. Zelfs de invloed van ‘Kuifje’ strekt niet veel verder dan dat men iemand sporadisch ‘duizend bommen en granaten!’ hoort mompelen. De laatste keer dat ik deze beschaafde krachtterm buiten de Kuifje-context gebezigd zag, was in een column van Piet Grijs over het kernwapenprobleem: ‘Tot mijn (...) ontsteltenis zie ik in dit nummer van Vrij Nederland toch weer artikelen staan over die duizend bommen en granaten’.Ga naar eindnoot(21) Een krachtterm is het hier trouwens niet eens meer.
Daar staat tegenover dat de strip als genre wel degelijk invloed heeft gehad via talrijke onomatopeeën en andere interjecties. ‘De onomatopeeën uit stripverhalen verzamelen zou een eindeloos werk zijn’, verzuchtte Rita BouckaertGa naar eindnoot(22) in een overzichtsartikel over strips. ‘Naast de klassieke zoals aaah, aarrgh, boem, donk, drringgg, klonk, krak, toktok, pang zijn er de minder voorkomende zoals kasmassh, shhzaazzk, zaaramm (...) enz.’. Uit de duizenden pagina's stripverhalen stijgt een overstelpend rumoer op, een niet aflatende kakofonie waarin de meest bizarre klanken voorkomen. Sommige van die klanknabootsingen lijken überhaupt niet bestemd te zijn om te worden uitgesproken - ze bestaan louter bij de gratie van het imponerende woordbeeld, met veel schurende, krakende en sissende medeklinkers; en deze onuitspreekbare categorie woorden zal dan ook nooit tot de omgangstaal doordringen; zo bijvoorbeeld Hgmff!, Grmbl! Kripetiklapklap. Maar afgezien van deze marginale curiosa lijken strips toch bij uitstek de broedplaats te zijn van nieuwe klanknabootsingen, al lijkt het overdreven om met LacassinGa naar eindnoot(23) te beweren dat stripauteurs alle ‘officiële’ klanknabootsingen rigoreus afwijzen en ze aanpassen of vervangen door nieuwe. In de meeste strips komen naast nieuwe onomatopeeën óók ‘ouderwetse’ voor; in Nederlandstalige strips bijvoorbeeld Plons, Boem, Knars, Klap, Oef, Krak, Bonk.
Veel nieuwe Nederlandse strip-onomatopeeën zijn ontleend aan Amerikaanse strips. Maar ook in Amerika zelf zijn stripverhalen een rijk vloeiende bron van nieuwe onomatopeeën. Recente voorbeelden zijn Thtup, Fzopp, Skiak, Ptoom. Dergelijke nieuwe klankbouwsels drongen niet zelden door tot de Amerikaanse standaardtaal en inspireerden veel niet-Amerikaanse tekstschrijvers. Lacassin laat zien dat een groot aantal ‘klassieke’ Franse onomatopeeën is verdrongen - althans in stripverhalen - door Amerikaanse, al is de spelling vaak verfranst.Ga naar eindnoot(24) Aïe (kreet van pijn) werd aldus Ouille, of Aoub, Aarh. En Lacassin voorspelt, niet zonder vreugde, dat deze nieuwe woorden te gelegener tijd door de Franse stan- | |
[pagina 176]
| |
daardtaal zullen worden opgenomen. Bravo wordt dan Clap clap; Pouah (het Nederlandse Bah) wordt Bhêêê.
Welke onomatopeeën heeft de Nederlandse omgangstaal ontleend aan Amerikaanse strips, aan Nederlandstalige strips die uit het Amerikaans vertaald zijn, of aan oorspronkelijke strips van Nederlandse en Vlaamse bodem waarvan onomatopeeën zijn ontleend aan Amerikaanse strips? Een van de meest authentieke stripinterjecties is Wam, ook meer exotisch als Wham gespeld; het is een geliefde aanduiding voor explosies en aanverwant striprumoer. Een inmiddels opgeheven Nederlands stripweekblad heette Wham.Ga naar eindnoot(25) De Engelse oorsprong van dit woord is evident; het Engelse zelfstandig naamwoord Wham betekent ‘luid geluid van een harde klap of ontploffing’. Wim Sonneveld zei eens in een interview: ‘Iedere avond ging wám dat doek in Carré weer open voor een zaal met tweeduizend man. God, wat heb ik dáár genoeg van gekregen’.Ga naar eindnoot(26) Van Amerikaanse oorsprong is ook het aardige woord Zip, dat het hoge geluid van langsschietende kogels weergeeft en, meer in het algemeen, grote snelheid wil suggereren. De schielijke verdwijning van een personage in Suske en Wiske wordt adequaat omschreven met Zip.Ga naar eindnoot(27) Het woord komt ook in de omgangstaal voor; in een gesprek, handelend over tanende huwelijksrelaties, hoorde ik onlangs iemand zeggen: ‘...totdat het gevoel (van een van de partners omtrent de ander) niet lekker meer is, en dan... zip’. Het betekent hier blijkbaar zoveel als ‘snel verdwenen’. ‘Zip’ lijkt zo'n beetje een concurrent te worden van de klassieke onomatopee Zoef, die overigens eveneens in strips valt aan te treffen,Ga naar eindnoot(28) al is Zoef zelf niet uit strips afkomstig. Zoef bestond al lang voordat de stroom van strip-onomatopeeën begon te vloeien. Al in 1922 schreef Hendrik de Vries in zijn gedicht Vliegtocht: ‘Huizen bij millioenen (...) door plantsoenen omstrengeld (...). Zoef! De bladen (van de “schroef” van het vliegtuig) suizen!’Ga naar eindnoot(29) Op het eerste gezicht zou men kunnen denken dat ook de populaire onomatopee Bang! van origine een Amerikaans stripwoord is. Het zijn vooral revolverschoten, diverse onzachte aanrakingen, dichtgeslagen deuren en - alweer - ontploffingen die met Bang! worden gemarkeerd. Het woord komt in alle strips ter wereld voor, en een Spaans stripinformatieblad heeft aan dit Amerikaanse woord zelfs zijn naam ontleend. Toch blijkt bij nader onderzoek dat Bang van oorsprong evenzeer een Nederlandse onomatopee is. Reeds in een boek uit 1905, van J. van Lennep, komt de volgende passage voor: ‘Bang! daar gaat de deur voor mijn neus dicht’.Ga naar eindnoot(30) Hoewel Amerika verreweg het meest prominente stripland is, worden in Nederland en Vlaams-België ook veel (vertalingen van) Franse en Frans-Belgische strips gelezen; en aangenomen mag worden dat ook strips als Kuifje, Asterix en Robbedoes qua onomatopeeën een aanzienlijke invloed hebben op de Nederlandse omgangstaal. Toch hebben we geen Franse onomatopeeën overgenomen. De verklaring is eenvoudig: de Franse en Franstalige Belgische stripauteurs hebben zélf, zoals we hierboven zagen, op grote schaal leentjebuur gespeeld bij hun Amerikaanse collega's. Volgens Lacassin en Fresnault-DeruelleGa naar eindnoot(31) is dat gekomen doordat de Franse taal nauwelijks in staat is zelf nieuwe onomatopeeën te vormen.
Een onderzoek naar het al dan niet doordringen van striponomatopeeën in de standaardtaal stuit op barrières. Het grootste probleem is, dat woordenboeken nooit scheutig zijn met het vermelden van interjecties. Een overbekende onomatopee als pang-pang zoekt men in | |
[pagina 177]
| |
woordenboeken als Koenen en Van Dale tevergeefs. De Duitse onomatopeeënlexicograaf Havlik schrijft: ‘Die kultivierte Sprache verabscheut Onomatopöien’.Ga naar eindnoot(32) Doordat woordenboeken in hun opeenvolgende drukken steeds verstek hebben laten gaan, bestaat er weinig historische documentatie over onomatopeeën en is het veelal moeilijk de ouderdom ervan te schatten. Dit maakt het weer moeilijk om aan te tonen dat een bepaalde interjectie vanuit de strip in de algemene taal is beland, en niet omgekeerd. Onomatopeeën - en natuurlijk vooral strip-onomatopeeën - zijn een lang miskende categorie woorden die in de schaduw van de officiële taal welig tieren. Sommige stripwoorden zijn al buiten hun oorspronkelijke domein getreden maar worden voorshands alleen gebruikt door kinderen en tieners. Paw paw! (schieten) zal de kindertaal wel nooit ontgroeien; deze klanknabootsing heeft lang geleden de plaats van het inmiddels ruimschoots antieke Pang pang! ingenomen. Ook Grrr (woede of gegrom) lijkt voornamelijk door kinderen te worden gebruikt. Een lezeresje van het blad Anita (de doelgroep bestaat uit meisjes van 14-16 jaar) schreef in een ingezonden brief: ‘Wij zijn woest (grrrr!)’. Het valt te hopen dat ‘grrr’ nog wat meer carrière maakt, want een echte woede-interjectie (anders dan krachttermen en dergelijke) zou het Nederlands, geloof ik, uitstekend kunnen gebruiken.
Welk totaalbeeld rijst uit deze gegevens op? Nederlandstalige strips hebben het vocabulaire verrijkt langs twee wegen die onderling nauwelijks méér zouden kunnen verschillen: Toonder die als individu eigenzinnige nieuwvormingen creëerde, tegenover alle overige stripmakers die vooral uitblonken in klanknabootsingen; de substantieven en adjectieven van Toonder tegenover de tussenwerpsels van de anderen; woorden die betrekking hebben op intellect en machtsverhoudingen tegenover een kakofonie van explosies, botsingen en valpartijen; woorden van Nederlandse makelij tegenover ontleningen uit Amerikaanse strips. Misschien culmineren deze tegenstellingen wel in die ene tegenstelling: een schrijver tegenover tekenaars. (*) Met dank aan de Heer R. Richard, beheerder van het Stripdocumentatiecentrum Nederland (Amsterdam), voor talrijke waardevolle adviezen. |
|