Gaudeamus Muziekweek 1983.
Honderdzestig inzendingen waaruit een jury (Jan van Vlijmen, Josef Patkowsky, Bernard Rands en Hans-Joachim Hespos) slechts zeven goedkeurde voor uitvoering: het lijkt er niet zo best voor te staan met het niveau van de muzikale avantgarde. Waarbij nog komt dat dit zevental beslist geen verbluffende kwaliteiten demonstreerde. In de periode van 3 tot 11 september hoorden we: Andrew Newell (plakwerk van goed klinkende impressionistische pianomuziek, inclusief Boulez), James Clarke (een heel poëtisch trio voor altfluit, klarinet (basklarinet) en piano als de lange, rustige Finse zomernachten die ook de entourage voor het werk hebben gevormd!), Gary Greenberg (‘lekker’ stukje slagwerk met een commentaar bol van pretenties), Nikolaus Brass (ene oor in andere uit), Klaus K. Hübler (niet onintelligent qua concept: het onmogelijke als uitgangspunt, maar mislukt in de realisatie), Donald Davis (schitterend vakwerk, de man heeft al een prijzenkast vol, maar mij te glad en te gemakkelijk, het betere soort filmmuziek), Adolfo Nunez (te uitgesponnen, maar sympathiek) en Betty Olivero.
De laatste componeerde een kleine cantate (Cantigas Sepharadies) voor sopraan, 2 piano's, celesta, 3 slagwerkers, harp, blaaskwintet en strijkkwintet. De zangpartij, opbouwend vanuit de laagte, vond ik minder interessant, maar de orkestpartij is buitengewoon fraai en indringend. De anonieme ballades, overgeleverd door afstammelingen van de in 1492 uit Spanje verdreven joden kregen een uitermate beklemmende sfeerschildering. Striemend slagwerk voert de spanningen hoog op alhoewel de grondstemming zijn melancholieke toets strikt bewaart.
Een poëtisch impressionisme kenmerkte trouwens in nog sterker mate de bijdrage van het Nederlands Ballet Orkest. Dirigent Lucas Vis en de zijnen selecteerden ditmaal vijf inzendingen uit 25 partituren.
Eveneens kort gekarakteriseerd: een sportief saxofoonconcert in minimal music-stijl van Paul Termos, een mislukte Rachmaninovpastiche van Bernard van den Boogaard, een fijnzinnige Hommage à Odilon Redon van Barbara Woof, een bijna éénstemmige, heel delicate In restrospectieve zin van Xander Hunfeld (mijn eerste prijs voor de beste titel die zowat voor elk muziekstuk van toepassing kon zijn) en een Messiaeneske Couleurs printanières van Immanuel Klein, één van de beste bijdragen.
Het neo-Impressionisme sprak zelfs uit de Webernnavolging van een Hunfeld: het leek wel of Satie in de leer was gegaan bij Schönberg, de vervreemding ten top. De Duitse muziek wordt door de jonge generatie gewoonweg nog eens ‘overgecomponeerd’ alsof de Fransen het Weense Expressionisme nu pas hebben ontdekt. Ja, zo klinkt veel hedendaagse muziek: alsof Les Six en tijdgenoten toch maar besluiten Schönberg (schoorvoetend) na te volgen: enkele reeksen, vaagweg, een beetje diatoniek en veel Franse charme in de orchestratie.
Het element kleur als houvast, de titels verduidelijkten het reeds: eerbetoon aan de schilder Redon, een Prisma voor piano en orkest, het orkestwerk Couleurs printanières, - ja: Hunfeld had zelfs kleuren toegepast in zijn partituur: een orkestratie van een pianostuk, de cadens uit de gelijknamige pianocompositie.
Meer kleur in vlammende zin toonden de bijdragen van het ASKO Ensemble, werken van Cliff Crego, Jan Vriend, Robert Rowe en Klas Torstensson. Maar wel nogal verwisselbaar. Een Xenakis-achtige opwinding die vaak in overspanning ontaardde. Waar wel bij aangetekend moet worden dat de vrij kleine ruimte van De IJsbreker niet zo geëigend is voor muzikale explosies. Impressionisme of bruïtistisch geweld: geen nieuwe perspectieven, maar natuurlijk wél grote verschillen in temperament.
In ieder geval: aan de uitvoerende kunstenaars heeft het niet gelegen, afgezien van een minder gelukkige opmaat door het Brabants Orkest (lusteloze vertoning) kregen we zeer overtuigende uitvoeringen voorgezet. In één geval viel uitvoering en compositie als het ware naadloos samen. In een pianostuk van Konrad Boehmer voor Geoffrey Madge: In illo tempore staat de techniek namelijk centraal, het is een werkstuk dat de diverse attitudes ten opzichte van het klavierinstrument als onderwerp heeft. Met Skriabin als belangrijkste ‘medeplichtige’, de Prometheus-slotbladzijden spreken duidelijke taal. Visionaire muziek. In de lyrische momenten minder sterk, in de complexe fascinerend. Waarschijnlijk is alleen Madge in staat het werk te peilen. Het ASKO, Boehmer's compositie, nog een elektronisch concert vormden de toevoegingen die natuurlijk vanwege het geringe aantal geselecteerden talrijk waren: zeer nuttige opvullingen, niet zelden meer uitgesproken discussiestof biedend dan de werken waar het allemaal om begonnen was.
Ernst Vermeulen