luisteraar, lokken discussies uit, dwingen tot vergelijkingen.
Twee lagen in elkaars verlengde: dat rond Robert Nasveld (februari/maart) en dat rond Polo de Haas (april). Nasveld ging uit van het beeldende element en Met zijn programma visueel complementeren met een tentoonstelling van verfijnd abstracte, wat tere, overwegend blauwe schilderijtjes van de jonge Oostenrijkse Cecile Nordegg, die enkele werken had vervaardigd in een inspiratie op composities van Nasveld. Maar Nasvelds muziek is nu juist niet teer uitgevallen, eerder bont en dramatisch.
Het meest trof mij Die unendliche Melodien und das Arpeggio (1982) voor twee piano's, een werk uit één stuk dat machtig uitloopt in één ruisend klankveld van opklimmende arpeggio's. Het initieert een nieuwe stijl van componeren in zijn oeuvre, dat voorheen juist op tegenstellingen was gebaseerd.
Met Margaret Krill, Polo de Haas en Niek de Vente formeerde Nasveld een uniek ensemble van vier pianospelers, die overigens aan twee vleugels genoeg hebben en het zelfs klaar spelen (slank gebouwd!) om achter één toetsenbord plaats te nemen. Dit Orgella Kwartet heeft een eigentijds repertoire (ik noteerde een speels Voor Jan, Piet en Klaas (1979) van Theo Loevendie), maar vertolkt ook 19e-eeuwse curiosa van Eilenberg, Thalberg, Alkan, Zilcher, Czerny (Les trois amateurs op. 741 voor zes handen aan één piano) en composities van Godowsky en Lavignac voor het gehele kwartet aan één instrument.
Werken als Galop marche van Albert Lavignac liggen duidelijk op het terrein van de kitsch. Maar op zichzelf is dat gebied minder duidelijk. Dat ondervonden bijvoorbeeld de samenstellers van de tentoonstelling Kitsch uit de Kunst in het vorige Holland Festival. Men had toen in theater De Meervaart een flat nagebouwd van de familie De Koning die door velen in het geheel niet voor kitsch werd aangezien, het gastenboek vermeldde opmerkingen als ‘Enig huis, enige mensen, enig kindje’ of ‘de spullen zijn leuk bij elkaar gezocht’ enzovoort, enzovoort.
Ook het Stampconcert van Polo de Haas rond het thema kitsch in de muziek riep vele vragen op. Bijvoorbeeld of Mozart-kitsch, zoals het ‘Adalaïde’-concert KV Anhang C 14.05, waarvan Marius Cassadessus enkele jaren geleden toegaf ervan de maker te zijn, voortreffelijk uitgevoerd door Dick Bor, wel als kitsch zou zijn ondergaan als het niet zo nadrukkelijk ge-etiketteert was geweest. Een falsificatie behoeft ook niet per definitie kitsch te zijn. Violist Dick Bor had overigens zelf in de Kleine Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw een tweetal Schertsconcerten georganiseerd en het kwam mij voor dat Polo de Haas de termen kitsch en scherts niet duidelijk had weten te scheiden: ook grapjes-in-muziek hoeven niet per sé kitsch op te leveren, alhoewel de kans groot is natuurlijk.
Ondertussen was het zeer onalledaagse programma interessant genoeg - ik wijs slechts op een lied van Peter Cornelius genaamd Ein Ton, die 42 keer gezongen wordt tegen een afwisselende piano-fantasie, want wanneer hoor je zo'n boeiend experiment? - en beluisterde men in de pauze gedachtewisselingen over het gebodene en nu eens niét over de geloofwaardigheid van de tandem Van Agt-Den Uyl, over de opzienbarende rentree van Cruyff, de nieuwe jurk van Ding-Dang-Donges enz. De Stampconcerten hebben een nawerking, blijven intrigeren...
Weer een geheel ander publiek trok het Stampconcert rond Huib Emmer. Het thema ‘montage’ met onderwerpen als een Sovjetrussische film (Dziga Vertov) en eigentijdse literatuur (geengageerde romans van Jacq Firmin Vogelaar, dwars door de film gemonteerd!) werkte als een zeef vooraf. Een veeleisend onderwerp voor een zeer gerichte groep van belangstellenden. Emmer werkt mee aan het Ensemble Hoketus van Louis Andriessen, waaraan de techniek van de Amerikaanse minimal music aan ten grondslag ligt. Motieven worden opgesplitst over verschillende instrumenten, een in wezen lineaire techniek, maar Emmer werkt in zijn eigen composities juist zeer verticaal gericht, uitgesproken blokmatig. In de Stukken voor piano (1981-'82) verdwijnt het verschil tussen een akkoord en een enkele toon: het passagespel komt zelfs over als een uiterst snelle reeks van minuscule akkoordblokjes...
Het meest boeiende werk op Emmers Stampconcert - het begrip stampen was dit keer wel van toepassing - vond ik Over de dood ende tijd voor klanksporen van Gilius van Bergeijk. Een verre van oppervlakkige studie over Schuberts lied Der Tod und das Mädchen, waarin de dood een jong meisje verleidt. De vorm is die van een montage van de stem van de alt Geertje Kuipers, de pianist Jan Spreij en de organist Huub ten Hacken, waarbij de overgangen van leven en dood in het verhalend gegeven van Schuberts lied verzinnebeeldt worden door de overgangen tussen genoemde levende klank en die van de elektronische muziek. Deel 1 (Het leven) is fraai detaillistisch uitgewerkt en herinnert aan de sfeer van Stockhausens Hymnen, deel 2 (Verleidingsscène) is zo mogelijk nog fascinerender in zijn voorspelbare en toch aangrijpbare ontwrichtingen in de zangstem. Deel 3 (De dood) is wat pompeus, hier vindt de overgang van elektronische naar levende muziek plaats: de orgel-