Muziek
De muziekproduktie en -bedrijvigheid in Wallonië en Brussel.
‘La renaissance du Livre’ en Robert Wangermée zijn twee namen die in de muziekwereld niet alleen vertrouwd in de oren klinken, maar ook een waarborg zijn voor degelijkheid en zorg. De Brusselse uitgeverij publiceerde jaren geleden o.a. La musique en Belgique, dat naar inhoud en opzet nog altijd een betrouwbaar en bijzonder document is. De Brusselse musicoloog schreef o.m De Vlaamse muziek in de maatschappij van de 15de en 16de eeuw (vertaling A.M. Pols), dat in de luxueuze uitgave van Arcade (1965) een veelkleurig beeld schetst van de zgn. gouden eeuw der polyfonie in de Nederlanden. De tweedelige uitgave, La musique en Wallonie et à Bruxelles, die ze onlangs op de markt hebben gebracht, ligt qua aanpak, inhoud en verzorging helemaal in de lijn van de voorgaande edities en is er in zekere zin een vervollediging en uitdieping van.
Zoals de titel het duidelijk aangeeft, belicht dit werk een deelaspect van de muziek en het muziekleven in België. Wie enigszins vertrouwd is met de kronkelige muziekbedrijvigheid en de tweelobbige muziekcultuur in ons land weet maar al te goed dat R. Wangermée en de auteurs van de diverse bijdragen juist door die beeldbegrenzing een moeilijke, haast onmogelijke opnamehoek hebben uitgezocht. Wallonië is nu wel een goed omschreven gebied, maar dat was het niet altijd in vroegere eeuwen. Neem als voorbeeld het prinsbisdom Luik, daartoe behoorden niet alleen steden als Dinant, Hoei, Namen, enz., maar ook centra als Tongeren, Sint-Truiden, Leuven, Maastricht e.a., het graafschap Vlaanderen, dat zich zowel over Rijsel en Dowaai uitstrekte als over Gent, Brugge en leper, en Brussel, dat oorspronkelijk een zuiver Vlaamse stad was! Nog moeilijker werd het voor de auteurs wanneer ze afzonderlijke figuren wilden belichten of stilzwijgend voorbijgaan. Peter Cornet en Abraham Van den Kerckhoven horen immers zowel boven als onder de huidige taalgrens thuis. Dieudoné Raick maakte carrière in Antwerpen en Leuven. Henri Jacques De Croes was een Antwerpenaar van geboorte en werkte enkele jaren aan de Sint-Jacobskerk aldaar. Zelfs in een recenter verleden bezorgde die communautaire tweespalt de auteursmusicologen begrijpelijkerwijze heel wat hoofdbrekens. Philippe Mercier vraagt zich trouwens af hoe de Walen en de Vlamingen in de negentiende en begin twintigste eeuw netjes van elkaar gescheiden kunnen worden. Het probleem dat gold voor de vroegere perioden, schrijft hij, rijst opnieuw. ‘Waar dienen we die Antwerpse componist te classeren die een van de voorvechters is geworden van de opéra-comique in Parijs (Grisar)? Waar de man uit Aarlen die zich te Antwerpen vestigde, heel en al in het nieuwe milieu opgeslorpt werd en benoemd werd tot kapelmeester van de kathedraal aldaar (Wambach)? En wat dient gezegd van een Gevaert, die wel
in Oudenaarde geboren is maar volkomen verfranst raakte?’ Het is dus niet te verwonderen dat vele auteurs er voortdurend bezorgd voor zijn om de keuze van componisten en de terreinafbakening te verantwoorden, dat zij de zgn. Flaminghi of flamencos een vooraanstaande plaats geven in dit werk en Brussel hecht met het Waalse gewest verbinden; ‘want, al sprak het volk er in den beginne wel de Vlaamse taal, de adel en de burgerij daarentegen maakte gebruik van de Franse taal’.
Uit deze korte uitweiding over het communautaire aspect, dat inherent is aan de titel van het boek, blijkt voldoende dat de inhoud van het werk herhaaldelijk over de huidige taalgrens heen glipt en soms diep in het andere gebied doordringt. In verscheidene hoofdstukken worden bovendien vergelijkingen getrokken met parallelle toestanden in Vlaanderen. Daarmee is ook gezegd dat deze lijvige studie over de muziek in Wallonië en Brussel meer dan eens in aanraking komt met het Vlaamse erfdeel en dat uiteraard ook belicht. Het is voldoende hier te verwijzen naar de gouden eeuw der Nederlandse polyfonisten, het muziekleven te Brussel in de opeenvolgende perioden, het Lemmensinstituut te Mechelen, componisten als Vic Legley, musicologen als B. Huys, R. Lenaerts e.a. Zelfs aan Peter Benoit is men niet voorbijgegaan, die iets ruimer en terecht getypeerd wordt als ‘overtuigd, oprecht en hardnekkig apostel van de Vlaamsnationale beweging’.
La Musique en Wallonie et à Bruxelles bestaat uit twee lijvige boekdelen. Het eerste deel belicht de periode van de middeleeuwen tot en met de achttiende eeuw, het tweede deel bestrijkt de negentiende en twintigste eeuw. De inhoud wordt streng chronologisch behandeld en valt grotendeels uiteen in twee complementaire aspecten: aan de ene kant het muziekleven met een beschrijving van o.a. het concert- en operaleven, het onderwijs en de musicologie, de instrumentenbouw en de folklore, de muziekdruk enz.; aan de andere kant de muzikale schepping met afzonderlijke bespreking van de diverse genres zoals kameren kerkmuziek, orkest- en operaliteratuur, en van nagenoeg alle representatieve componisten. Voor elk van die hoofdstukken hebben de hoofdredacteurs Robert Wangermée en Philippe Mercier een beroep gedaan op een twintigtal vooraanstaande musicologen onder wie P. Becquart, W. Corten, J. De Clerck, J. Ferrard, J.P. Lallemand, F. Leclercq, J. Lefeune, F. Lempereur, N. Meeuws, J. Quitin, H. Vanhulst enz.