z.g. zelfmoordpistool, een duelleerpistool, en wapen met fopspeen en - kon het anders? - ook weer een pistool met een spiraalveer. Zo kwam vanaf 1975, eerst nog speels en ironisch, de tweede periode tot stand. Meer dan voorheen nog kon je nu merken hoe Vanlessen als bezeten leek door de zin voor het detail. Vanaf 1970 was hij onafgebroken de spuittechniek trouw gebleven. Ze bood hem grotere mogelijkheden voor het tot stand brengen van modulaties en het kwam hem als een uitdaging voor die techniek te verzoenen met zijn realisme.
Het tragische overspoelde zijn werk, toen Vanlessen zich scherper de mogelijkheden van het wapen bewust werd. Je kan daar namelijk mee doden.
Een van die eerste werken vond zijn aanleiding in de moord op John Fitzgerald. Het pistool ontbreekt. Je ziet gewoon maar een jas. Maar daar is een kogelgat in. Zo wordt ook in een ander schilderij de moord op Ghandi gesuggereerd.
Met drie inzendingen over resp. de moord op Ghandi, Kennedy en de aanslag op De Gaulle, behaalde hij tussen circa 300 deelnemers in 1977, achter de Duitser Jörg, de tweede plaats bij de internationale prijs voor schilderkunst van Knokke-Heist. Zakelijk, met de onpersoonlijkheid van een telexbericht, schildert hij op elk werk de erbijpassende tekst. Dit kan worden: ‘Roma 13 maggio 1981 - documento di prova dell' attentato contro il papa, Giovanni Paolo II’. Op elkaar gevouwen textiel staat daar voor het pauselijke gewaad. Weer wordt het met kogels doorboord.
Die kogelgaten vormen een obsederende keten in de elkaar opvolgende schilderijen. Zij herinneren ons aan de moorden op John Lennon, Mgr. Romero, Sadat, of op een onschuldige, een voetganger die toevallig in de baan van een afgeweken kogel terechtkwam.
Zo'n thematiek had zich uitstekend kunnen lenen tot een bloederige, pathetische of gespeeld ‘sociaal bewogen’ wijze van uitbeelding. Hij had er ook wellustig expressief overladen mee kunnen werken. Vanlessen trapt niet in die val. Literatuur, moraliseren of vermanen ligt hem niet. Het geweld en de terreur op onze planeet grijpt hem als mens sterk aan. Het verleidt hem als schilder nooit tot dramatische of dramatiserende overtrokkenheid.
De pregnantie in het werk van Vanlessen ontstaat net door de nuchtere, de ogenschijnlijk afstandelijke benadering van zijn thema en door zijn strakke, genudeerde schildertrant. Hij doseert zijn innerlijke bewogenheid met een afstandnemen uit schilderkunstige noodzaak. Wanneer hij, als pars pro toto, alleen maar een doorschoten jas schildert, wordt deze geladen met het fluidum van de vermoorde zelf.
Vanlessen noemt dit werk ‘nieuw realisme’ en hij blijft het betreuren dat die kunststrekking door anderen niet voldoende uitgebeend werd waardoor de onvermoede, onvoorzienbare en onontgonnen mogelijkheden en verrassingen nog altijd op ontdekking wachten.
Uiteraard kun je bij zo'n werk niet aan de symboliek voorbijgaan. Maar is symboliek niet al te vaak een goedkoop spelletje geweest waarbij handig gepoogd werd schilderkunstig onvermogen te verdoezelen? De symboolkracht bij Vanlessen is echter juist zo intens omdat ze vóór alles ‘schilderkunst’ blijft. Hij vergooit zich niet aan vergezochte of vlot gevonden symbolen. Een voorbeeld daarvan is een werk als ‘Cairo - Sadat’, waarin hij op een piramidevormige sokkel gewoon een paar schoenen plaatst. De nadere overtuigingskracht groeit uit de werking van de schaduwen en het licht, uit de koloristische waarde van de grijzen, uit het geraffineerde en niet zo direct opvallende vermijden van symmetrie. Deze laatste zou hier even makkelijk als dadelijk voor de hand liggend geweest zijn. Het resultaat zou dan decoratief in plaats van overtuigend geweest zijn.
Luc Clerinx