R. Raveel, detail van ‘Het verschrikkelijke mooie leven’, 1965.
degelijk de échte werkelijkheid in zijn werk in te bouwen. Maar, al schrijvend, denk ik daarbij dat hij misschien toch die werkelijkheid tot een illusie maakt omdat hij ons, als toeschouwer, zo nauw bij zijn werk wil betrekken, ons die monochrome of witte vlekken aanbiedt waarop we onze eigen werkelijkheid kunnen inplanten zodat het opnieuw een illusie wordt omdat ieders realiteit een andere is.
Raveel is een gecompliceerder kunstenaar dan velen wel eens schrijven en hijzelf denkt te zijn. Niet zozeer geestelijk gecompliceerd - soms heb ik de jongste jaren wel eens de indruk dat hij zich zo wil voordoen - maar als kunstenaar die dubbele bodems in zijn werk inbouwt. Als critici zijn wij uiteraard interpreten, duiders, vertalers en misschien dus wel verraders van de échte en originele bedoelingen van de schilder. We lezen het werk van een kunstenaar gevoed door onze eigen achtergronden, gevoelens, belevenissen en moeten ons dus hoeden voor hineininterpretieren. Met het oeuvre van Raveel is die kans wel heel groot want hij nodigt ons als het ware daartoe uit. En daarin zit een ambivalentie waar ik moeilijk raad mee weet. Wat is, aan de basis, zijn bedoeling geweest: een schilderij maken waarin vlakken, kleuren en compositie op een persoonlijke wijze worden samengebracht en uitdrukking geven aan een reeks gedachten en gevoelens die moeten worden gelezen zoals ze er staan of wil hij deze basiselementen gebruiken om bij de toeschouwer nog een extra dimensie los te maken die deze zelf aan het werk dient toe te voegen waardoor er een groot aantal variëteiten van perceptie en dus van interpretatie mogelijk worden. Ik ben meer en meer geneigd, voor wat de beste werken betreft, te opteren voor het laatste. Maar daaruit volgt dan de conclusie dat de kunstenaar slechts een vehikel is dat de toeschouwer elementen aanreikt die deze gaat manipuleren en waardoor het werk een eigen leven gaat leiden naargelang de persoonlijkheid of de ingesteldheid van die toeschouwer. En onmiddellijk stel ik mezelf dan de vraag of dit de initiale bedoeling van de kunstenaar is geweest en of dit met opzet gebeurde. Een groot recent paneel uit 1983 draagt de titel Kijken en Zien. Het is een titel als een Raveeliaans credo en ik aanzie het als een syntheseschilderij waarin haast alle basiselementen uit het vocabularium van Raveel verwerkt zijn en waarin de
filosofie over zijn werk als het ware wordt gecatalogeerd. Het stelt de cruciale vraag over het kijken en het zien die zo belangrijk is voor het begrijpen van Raveels oeuvre en meteen roept het ook het probleem op dat ik zoëven aanraakte. Raveel stelt, via de titel al, het essentiële verschil tussen kijken en zien, waarmee hij stellig beoogt dat, voor wat betreft zijn werk zeker, zien nog wat meer betekent dan kijken. Reikt hij ons dan hier de sleutel voor de interpretatie van zijn werk en zijn mijn veronderstellingen dan misschien niet onjuist? Wat dit schilderij alleszins duidelijk aantoont, onafgezien van de actueel wat lossere en meer lyrische manier van schilderen, is dat de vreemde gecompliceerdheid die men retrospectief in zijn oeuvre gaat ontdekken alles heeft te maken met het enigma dat Raveel zelf is. Een man van eenvoudige afkomst die talent heeft en dat talent ontwikkeld in de academies van Deinze en Gent maar verder haast autodidactisch te werk gaat, de wondere wereld van de natuur en zijn directe omgeving beleefd en daarnaast voorzichtig tast naar de wereld van de beeldende kunst buiten hem met de ontdekking van Mondriaan en Léger. Een sterk gevoel voor kleur ontwikkeld en, zoals al vastgesteld, vrij snel een eigen, sterk persoonlijke beeldentaal gaat vinden die hem past als een handschoen. Niet misleid door relatief succes en soms bewust gekozen navolgers gaat hij steeds verder op zoek naar die kleur- en ruimteproblemen, gedreven om er een oplossing voor te vinden. Soms leidt dat tot