Beeldende kunst
José Boyens over Oscar Jespers.
Aan het boek Oscar Jespers van de Nederlandse kunsthistorica dr. José Boyens ligt de dissertatie ten grondslag waarmee zij in 1974 haar doctorstitel heeft behaald aan de universiteit van Utrecht. De tekst van haar proefschrift, waarin de tekeningen niet ter sprake kwamen en dat niet geïllustreerd was, werd sindsdien grondig herzien en aangevuld. Ook de documentatie die juist na 1974 zo ruimschoots werd ontdekt, kon erin verwerkt worden. Evenmin werd nu gekeken op een illustratie meer of minder. Overigens mag nog met spanning worden uitgezien naar de uitgave van de brieven van Oscar Jespers aan Paul van Ostaijen; dezelfde auteur zal deze verzorgen in samenwerking met haar landgenoot dr. Gerrit Borgers, Van Ostaijen-kenner bij uitnemendheid.
Dr. Boyens verhaalt in de Inleiding hoe zij er vanaf 1960 toe gekomen is zich te concentreren op het oeuvre van de Vlaamse beeldhouwer. Zij verbindt daaraan enkele interessante beschouwingen, o.a. dat aan de keuze van zo'n onderwerp persoonlijke waardering ten grondslag moet liggen en dat kunstkritiek vooraf gaat aan kunstgeschiedenis. Het valt een kunsthistoricus over het algemeen moeilijk zich afhankelijk te voelen van een goed maar niet academisch geschoold criticus. Overigens verpersoonlijkt niet ieder auteur beide kwaliteiten. Haast ootmoedig bekent dr. Boyens: ‘Het artistieke waardeoordeel over het werk van Oscar Jespers is niet alleen aan het boek voorafgegaan, maar heeft mij ook gedurende alle fasen van het schrijven (be)geleid. De lezer zal er dan ook herhaaldelijk uitspraken in aantreffen die appelleren aan een waarnemingsvermogen dat zich aan empirische toetsing onttrekt, daar namelijk waar geschreven wordt over de kwaliteit van de kunstwerken.
Oscar Jespers (1887-1970).
Deze is alleen zichtbaar voor diegenen die daarvoor ontvankelijk zijn’. De auteur zou trouwens te beklagen zijn als zij een werk van meer dan vierhonderd pagina's tegen haar zin had moeten schrijven.
Deze onvervangbare Oscar Jespers is derhalve continu geschreven niet alleen met een ontvankelijk gemoed, maar ook en vooral met een koel hoofd. Het boek heeft daaraan zijn intern evenwicht en zijn juiste toonaard te danken. In de generatie van de Europese grootheden waartoe de beeldhouwer heeft behoord, heeft hijzelf uitgemunt door de afstandelijkheid die ook zijn kritische biografe siert.
Aanvankelijk heeft Oscar Jespers bij het verwerven van zijn stijl veel te danken gehad aan Paul van Ostaijen. Deze heeft echter op zijn beurt in het werk van zijn vriend een houvast gevonden voor eigen zelfbevestiging. Mogelijk zal de in het vooruitzicht gestelde publikatie van de brieven van Jespers aan Van Ostaijen die relatie nog verduidelijken. Floris Jespers en nog andere tijdgenoten hebben gelijkaardige invloeden ondergaan, maar blijkbaar niet met hetzelfde epurerend gevolg. Het verloop van het artistiek proces moet dus wel op de eerste plaats verklaard kunnen worden vanuit de jarenlange ascese van de beeldhouwer zelf. Wij krijgen het in dit boek optimaal te lezen. De complexiteit van het kunstenaarschap met overtuigende bewijzen te achterhalen, de osmose van de factoren te herkennen in het werkzaam aandeel van ieder afzonderlijk en de boetseerklei van de voorlopige bevindingen te kneden tot een definitief beeld, zijn de componenten geweest van dr. Boyens methodiek.
De bespreking van zo'n groot aantal werken van dezelfde kunstenaar zou bij veel auteurs kunnen leiden tot vermoeidheid of herhaling. Hier integendeel blijft zij fris en oplettend, met onverminderde aandacht wanneer een plastische oplossing een vernieuwing van stijl aankondigt. Als tussen 1951 en 1958 een zekere inzinking zich aftekent, is de auteur niet blind voor het verschralingsproces en men hoort haar haast opgelucht ademhalen, wanneer de oudere meester zich heeft hersteld. Het