Loekie Zvonik (o1935)
Het verhaal van De eerbied en de angst van Uri en Ima Bosch is snel verteld: Ima Bosch wordt op een zomerochtend in alle vroegte gewekt door gendarmes die haar komen vertellen dat haar man ten dode toe gewond in een ziekenhuis ligt: verkeersongeluk. De man haalt het, maar zijn herstelproces is lang en zwaar. Hij was polemoloog, en bezeten door vredesverlangen. Ima gaat hem elke dag opzoeken. Door het verhaal gaan dan allerlei parallellen lopen: een buurjongen die haar op en neer naar het ziekenhuis brengt, vertelt haar over lectuur over oorlog en vrede waar hij in bezig is, - haar moeder die op haar zoontje past, is een militante pacifiste, - de zuster van de buurjongen doet mee aan een lange vredestocht met kinderen, - nieuws- en kranteberichten spreken over niets anders dan de steeds intenser wordende oorlogsdreiging. Aan het eind blijkt dat Uri's ongeluk een wanhoopsdaad was: wanhopig over de verwijdering tussen hem en Ima reed hij zich tegen een boom. Haar dagelijkse bezoeken, maar meer nog haar intense bezigzijn met de vredeskwestie waar hij zelf bezeten van is, brengt hun uiteindelijk weer bij elkaar.
Net als in haar andere romans bouwt Loeki Zvonik naast de al genoemde parallelteksten specima van wereldliteratuur in haar romans in. Zo werd Hoe Heette de Hoedemaker? gekleurd door achtergrondliteratuur van Hesse en Pavese, en Duizend Jaar Thomas door die van Cocteau en Apollinaire. In deze derde roman laat zij o.a. Barbara Tuchmans Die waanzinnige veertiende eeuw die functie vervullen en Blaise Cendrars lange gedicht Prose du Transibérien et de la petite Jeanne de France. In een van de delen van zijn Prose etc. geeft Cendrars een beschrijving van de bom op Hiroshima en ‘poneert dan dat de slachtoffers met hun brandwonden en kankers op middeleeuwse leprozen begonnen te lijken, dat ze naderhand door hun omgeving werden uitgestoten op dezelfde manier als de melaatsen van de middeleeuwen’. (p. 143) In een ander deel beschreef Cendrars zijn reis met de transsiberische expres van Moskou naar het uiteinde van Azië toen hij zestien jaar oud was. ‘Het was de tijd van de Russisch-Japanse Oorlog... In Taiga heb ik 100.000 gewonden in doodsstrijd gezien. Er was niemand om voor hen te zorgen. Ik heb de hospitalen van Krasnoïarsk bezocht. En in Khilok kruisten we een lang konvooi van krankzinnig geworden soldaten. Ik ben in de lazaretten geweest. Het bloed bruiste er als fonteinen uit de geamputeerden...’. (p. 19) Barbara Tuchman ziet fascinerende maar daarom des te schokkender parallellen tussen de 14e en de 20e eeuw: gruwelen, oorlogen, waanzinnige destructie en agressie allerwegen. Dat verwerken van ‘beroemde boeken’ verbreedt de reikwijdte van het verhaalthema tot iets dat raakt aan de gang van de mensheid en de aspecten van destructie daarin in het algemeen. Ze maken het boek universeler, en zijn daarom zeer functioneel.
Het wordt zo meer een ‘totaalroman’ waarin het verhaal van Ima en Uri slechts tot raam dient voor een heel scala aan diverse teksten: essay, beschrijvingen van poëzie, rapporten, nieuwsuitzendingen, koortsdromen van Uri, en op het eind een hallicunatorisch utopia waarin een nauwelijks genezen Uri een halfbedwelmde stad toespreekt en tot verzet oproept tegen de autoriteiten die niets dan oorlog plannen. Door deze principes van intertekstualiteit en aaneenschakeling voegt Loeki Zvonik zich in de reeks van montageauteurs waarvan Polet en Van Marissing misschien wel de duidelijkste exponenten zijn.
Ik hou van die techniek. Zij biedt de wijdheid, openheid en souplesse die een gewoon verhaal als genre mist. Maar het is met deze techniek wel moeilijker om tot diepgang te komen, in die zin dat er onder het combineerwerk een eigenzinnige lijn van bewustwording zichtbaar wordt die iets aan het bewustzijn van de lezer kan toevoegen, behalve dat de lezer zelf moet combineren. Sybren Polet kan dat wel. Loeki Zvonik, hoe knap en meeslepend en kritisch tegelijk ook, in deze roman niet. Wat mij na lezing, ofschoon technisch bevredigd, stoort, is dat niets mij echt verraste, niets mij een nieuw gezichtspunt opende, dat nergens ook maar een poging werd gedaan om door te dringen tot een oorzaak, of een achterliggende verklaring voor of visie op de dynamiek van destructie en oorlogsdreiging, dat alles in woedende woorden bleef steken.
Hanneke van Buuren
Loeki Zvonik, De eerbied en de angst van Uri en Ima Bosch, Manteau, Antwerpen, 1983, 158 p.