Ten huize van... 7.
Over de bundels televisiegesprekken van Joos Florquin is reeds al het minder goede en vooral reeds al het goede geschreven dat er over te schrijven valt. Iedereen weet dat in die bundels de teksten te vinden zijn waarop de populaire televisieuitzendingen Ten huize van... gebaseerd zijn, maar dat de geschreven vorm uitvoeriger is dan de uitgesproken vorm, omdat altijd heel wat stof geen plaats kan vinden in de 50 minuten uitzending. Iedereen weet dat de vraaggesprekken gevoerd worden met prominenten, en dan vooral prominenten die een bepaalde leeftijd en een bepaalde mate van gearriveerd-zijn bereikt hebben. Met het daarmee gepaard gaande museumluchtje: ook in de onderhavige zevende verzameling ontbreken de opsommingen van verworven kunstwerken niet. En iedereen weet tenslotte dat Joos Florquin zijn gesprekspartners nooit echt hard aanpakt en meer houdt van een hoffelijk blijvende, maar niettemin aanklampende stijl.
Over Ten huize van... 7 is in die zin dan ook niets nieuws te berichten. Ditmaal komen twee dichters, twee politici, twee vakbondleiders, een kunstschilder, een astronoom en een teoloog aan het woord, - op het eerste gezicht een bont allegaartje. Wat mij echter in dit zevende boekdeel ten zeerste getroffen heeft is de ingrijpende rol die de oorlog in nagenoeg al die zo sterk verschillende levens gespeeld heeft. Als een rode draad lopen bezetting, bevrijding en repressie doorheen de opeenvolgende gesprekken, en ze geven aan de bundel, een grote dokumentaire waarde.
Wie de oorlog niet, of slechts als kind, meegemaakt heeft kan zich doorgaans nauwelijks de graad van moeilijkheid voorstellen die een keuze in die periode moet gekenmerkt hebben. Met de neus op de feiten, slechts ten dele geïnformeerd en daarnaast gedreven door persoonlijke motieven van het ogenblik dienden de ondervraagde prominenten soms beslissingen te nemen waarvan ze de gevolgen zelfs na al die jaren nog niet volstrekt objektief kunnen benaderen.
Bertus Aafjes, de dichter, en Marcel Minnaert, de astronoom, hebben de oorlog in Nederland ondergaan en staan dus in de onderhavige reeks een beetje apart, al zou een vergelijking tussen de ondergedokene en de gijzelaar ook wel interessant zijn.
Een fel kontrasterende vergelijking kan gemaakt tussen de twee politici van het gezelschap, aan de ene kant Victor Leemans, tijdens de oorlog sekretaris-generaal van Ekonomische Zaken, en aan de andere kant August De Schrijver die in Londen de repressie hielp voorbereiden. Leemans die verklaart: ‘Na de kapitulatie heb ook ik geloofd in het woord van de koning dat het leven verder ging en dat iedereen weer aan het werk moest,’ en die verder als resultaat van de aktiviteiten der sekretarissen-generaal aanduidt: ‘Het ekonomisch apparaat is, zoals door Baudouin werd erkend, in grotere mate dan in andere landen intakt gebleven, zodat de Belgische industrie na de oorlog onmiddellijk kon starten’. Of nog: ‘Het publiek weet niet wat er in de oorlog hier in het land allemaal gedaan werd in het belang van het volk en het land. Er zijn mensen die het wel weten...’
En daartegenover staat De Schrijver die verklaart: