van tweetaligheid. School en gezin zijn belangrijke faktoren, altans als hun werking niet tegengesteld is. Ruim honderd jaar verfranste school heeft de volkstaal in Frans-Vlaanderen nog niet uitgeroeid, omdat het Vlaamse dialekt de taal van het gezin bleef bij de vroegere generaties. Van der Plank blijft vrij lang stilstaan bij de rol van het onderwijs en komt op blz. 91 tot het besluit dat een voortijdig opgedrongen vreemde taal wel degelijk anti-sociaal en anti-demokratisch is. Toestanden in Brussel en Elzas-Lotharingen zijn hiervoor bewijzen. Ik heb de indruk dat uit de studie blijkt dat de voornaamste faktor te vinden is in het feit dat de assimilerende taal doorgaans een statuskenmerk is, dat grote invloed heeft op de sociale stijgingskansen van de bevolking. Zo zal de taalassimilatie het eerst waargenomen worden in de steden en de geindustralizeerde gebieden omdat daar de mobiliteit het grootst is. Onder mobiliteit verstaat de schrijver dan de duidelijke en haalbare kans om tot een hogere status te komen. Soms ontstaat daartegen een reaktie die erin slaagt om (zoals in Vlaanderen) de gediskrimineerde taal tot bazis te laten worden van een nieuwe samenlevingsstruktuur. Dit ontstaan van eigen strukturen en groeien van organizaties met de eigen taal als grondslag noemt de auteur institutionalizering. Zodoende is er vaste verhouding tussen institutionalizering en weerstand tegen taalassimilatie. Normaal ontstaat dan ook bij de zgn. meerderheid een verzet tegen dit georganizeerde streven naar gelijkberechtiging op grond van de bedreigde taal, meestal met een beroep op het algemeen belang, op de nationale eenheid, op de veiligheid van de staat, soms ook op de sociale en kulturele vooruitgang van de zgn. minderheid door middel van de overheersende taal. Ook vanwege het aanwezig zijn van een grotere mobiliteit groeit zo'n institutionalizering het eerst en het vlugst in steden en industriegebieden. Doordat kwaliteit van leiders hierbij hoogst belangrijk
is, ging het bij elke emancipatie het allereerst om het grondvesten van een eigen onderwijs.
In zo'n streven zal de taal een symbool worden van groepsidentifikatie en het ontstaan geven aan een nationalistisch gevoel (groepsideologie). De twee belangrijkste opvattingen over natie zien er als volgt uit: volgens Renan hangt de natie af van de wil om tot een bepaalde gemeenschap te horen, bij de Duitsers vormen één zelfde taal en afstamming de grondslag van de natie. Sommige taalgroepen willen zich afzonderen door aan hun taal een aparte verschijningsvorm te geven, bijv. de Luxemburgers.
Terwijl taalassimilaties min of meer nagegaan kunnen worden dank zij de volkstellingen (waarvan wij in ons land maar al te goed de betrekkelijke waarde kennen), is de institutionalizering moeilijker te konstateren. Een school, een dorpsgemeenschap, een arbeidsmilieu en de Kerk kunnen speciaal bijdragen tot deze institutionalizering, maar de best kontroleerbare en de duidelijkst omschrijfbare is de Kerk of godsdienstgroep. De taal heeft namelijk een kulturele funktie in de godsdienstoverdracht. Nu mag de schrijver het me niet kwalijk nemen als ik z'n beschrijving van de taal als steun voor de machtspozitie van de Kerk enigszins eenzijdig en overtrokken vind. Enerzijds wijst een bischoppelijke toespraak als die van Mgr. Waffelaert die zowel het Frans als het Nederlands als gevaarlijk voor het geloof afwijst (Van Isacker, Herderlijke brieven over politiek, blz. 71) wel duidelijk in die richting, maar anderzijds kunnen we moeilijk aannemen dat Lemire in Frans-Vlaanderen en Gezelle of Daens bij ons de bedoeling hadden om ons volk door middel van z'n eigen taal onwetend te houden om zodoende het geloof te vrijwaren.
Uit verschillende detailstudies van godsdienstig gemengde gebieden in Zwitserland, Hongarije en Duitsland blijkt de rol van de verschillende godsdienstgroepen bij de institutionalizering: het deel van de taalminderheid met dezelfde godsdienst als de taalmeerderheid laat zich assimileren, het andere deel lang niet altijd.
Deze bespreking kan natuurlijk alleen laten vermoeden hoeveel inzichten, hypotezen en feiten dit 270 blz. dikke boek rijk is. We hopen dat deze inzichten mogen bijdragen om aan de pijnlijke diskriminatie, die zich bij elk taalminderheidsprobleem waar dan ook ter wereld voordoet, een eind te maken.
C. Moeyaert
P.H. van der Plank, Taalassimilatie van Europese taalminder heden. Een inventariserende en hypotesevormende studie naar assimilatieverschijnselen onder Europese taalgroepen. (Proefschrift ter verkrijging van de graad van doktor in de sociale wetenschappen aan de Rijksuniversiteit in Utrecht.)