behandeld. Van de hele periode 1958 tot nu behandelt hij slechts een aantal hoogtepunten en krisismomenten: de eerste Britse toetredingspoging, het Plan Fouchet, de krisis van ‘de lege stoel’, de Kennedyronde en de Europese top. De hoofdstroom waarin deze hindernissen of stroomversnellingen optreden, blijft buiten beschouwing: de douane-unie, de gemeenschappelijke landbouwpolitiek, de openbare financiën met hun belangrijke inkomensherverdelingen, de associatiepolitiek en het geheel van de handelspolitiek met haar inwerking op de wereldhandel en de betrekkingen met de V.S., enz. We realizeren ons dat dit een zeer moeilijke materie is, waaromtrent nog niet zo veel werkelijk te boek is gesteld. Ze had echter in het boek van Van De Meerssche niet mogen ontbreken.
Schrijver kondigt echter ‘binnen enkele maanden’ een nieuw werk waarin deze schade wellicht wordt ingehaald.
Over de algemene strekking van schrijver kan men lang diskussiëren. Naar ons gevoel heeft hij toch wel een vrij pessimistische instelling tegenover het dynamisme van de Europese Gemeenschappen. ‘De filosofie van het Verdrag van Rome - waarbij de integratie van het economische automatisch tot de politieke integratie van Europa zou leiden - blijkt niet volledig juist te zijn’, zegt schrijver in één van zijn besluiten. Aan dat automatisme heeft echter nooit iemand geloofd; president Hallstein heeft zelfs herhaaldelijk voor zo'n Hegeliaanse verwachting gewaarschuwd. Het staat echter als een paal boven water, dat men door de integratiemechanismen van het Verdrag van Rome in gang te zetten, een spiraal beschrijft die steeds hoger opklimt in de sferen van de nationale souvereiniteit. Het skepticisme ten aanzien van de Britse toetreding kon men ten tijde van het schrijven van het boek, nu een jaar geleden, nog delen; nu niet meer. De gemeenschappelijke monetaire politiek is met het besluit van 9 februari 1971 over de ekonomische en monetaire unie op gang gekomen; de monetaire strubbelingen van de voorbije weken zullen zich niet meer voordoen, als de unie wat verder gevorderd is. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid is vervolledigd door een struktuurbeleid. De handelspolitiek is na 1 januari 1971 volledig gemeenschappelijk. Het ontwikkelingsbeleid heeft onlangs nieuwe inhoud gekregen door de beslissing van de Zes, de zg. algemene tariefpreferenties voor de 91 UNCTAD-landen te gaan toepassen. Een jaar van tevoren schrijven in Europese zaken is wel zeer moeilijk, zo niet onmogelijk.
Dit wil echter geen afbreuk doen aan de basishouding van Van De Meerssche die Europa in het komende decennium wil zien uitgroeien tot iets meer ‘dan het Europa van de industriëlen, van de handelaars en van de deskundigen’. Daartoe ziet hij het essentiële ‘in de opbouw van een levende struktuur, nl. een Verenigd Europa waarin de eenheid in de veelheid een dagelijkse opgave is, konform aan de kern zelf van onze Europese beschaving’. Een pleidooi van koëksisterende waarden en verwachtingen, naties en gewesten, gemeenten en steden, talen en volkeren, godsdiensten en ideologieën, sociale partners en onverbeterlijke individualisten, kortom van een eenheid in de verscheidenheid’...
We zijn er zeker van dat dit werk van onze studiegenoot in de Leuvense rechtsfakulteit, duizenden Nederlandstaligen een verhelderend inzicht zal bijbrengen en zal warm maken voor hun enige, Europese toekomst. Het is een werk dat niemand mag missen.
Dr. Guido Naets, Sterrebeek
Prof. Dr. Paul Van De Meerssche, De Europese Integratie 1945-1970. Davidsfonds, Leuven, Keurreeks, nr. 116, 1971-1, 334 pp.