Ons Erfdeel. Jaargang 14
(1970-1971)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdFrans-Vlaamse taaltuin 23.De Heer P. Trouillez uit Brussel vermoedt dat het woord Kitsch, dat volgens een briefschrijver in Paris-Match van 31-7-71 in Robeke gebruikt wordt om de hik aan te duiden (waarschijnlijk als kietsj uitgesproken) nog van Vlaamse oorsprong is. Wie weet is het niet verwant met het ook in Frans-Vlaanderen bekende kik, dat een keelgeluid weergeeft. J. Fermaut waarschuwt me dat ezeln Bierns is en geen Winnezeels, hij wijst verder op een andere betekenis van het Winnezeels riedekakoke, nl. schommelpaard. Of het ook gewoon schommel betekent kon hij me niet verzekeren, maar ik vermoed het sterk, doordat het zo iets betekent in het Poperingse. Onlangs nog heeft hij God vorder julder (nu in het meervoud, julder = jullie) horen gebruikenGa naar eind(1). Tusjetarve (oorspronkelijk Turkse tarwe = maïs) is een eigen Winnezeelse uitspraak, het gewoon Westvlaams klinkt als terwe of terve. Een bèèr(h)oend is een van die taaie woorden die alleen nog in zegswijzen (lik e bèèr(h)oend) figuurlijk blijven voortbestaan. Volgens Fermaut zou het wel iets kunnen betekenen als het Frans loup cervier, wat het woordenboek o.m. door geldwolf vertaalt. In Houtkerke, aldus nog altijd onze zegsman Fermaut, krijgt een arme sukkelaar de naam graauwerik. Heeft het iets met de vroegere schamele kleding van zo iemand te maken? Ik denk aan het Middelnederlands grauwbroeder voor FranciskaanGa naar eind(2). In Moerekerke heet koffiedik kaffiesjut. E makelóre klinkt erg ABN-achtig in onze Westvlaamse oren en is anders zowel Bierns als Winnezeels voor wat wij met een bastaardwoord fakteur (in vlas, in vee) noemen. Zòè wit tat niet (zij weet dat niet) is zeker ook Hondschoots, wist me iemand die van Hondschote geboortig is te verzekeren. Dr. Ryckeboer had het opgevangen in Killem, Moerekerke, Zuidkote, zelfs in Klommeres, altijd met een (misprijzende) klemtoon. Uit Kaaster dit keer ook een woordje, van een man die Au Rosendael, bij de kapel van de maagden geboren was, in het Frans Decostère genoemd wordt, maar zelf zegt dat hij Koster heet, z'n naam wordt officieel Decoster gespeld: dit woordje is oppienieg en betekent koppig. Meneer Carnel uit Belle liet zich een erg schilderachtig woord ontvallen: e vossende noot, nl. een bruin of voskleurig wordende (hazel-)noot. Van vossen gesproken, in ‘In 't Voshol’, dit opnieuw vernederlandste café in Boeschepe, konden we een ongewone betekenis van het woord ‘vers’ beluisteren: wieder wóren vesje mann, verse mannen zijn hier nog nuchtere personen, ook soms die nog niet gedronken hebben of nog niet moe zijn. Ook daar klonk een zin met de merkwaardige scheiding van het voorvoegsel in 'k (h)en em uut góón kloppen, d.i. ik ben hem uit wezen kloppen. In Steenvoorde, in Breda's Kasteel, waarvan de oorsprong raadselachtig is, maar dat nu een herberg met boltra is (het platte-bolspel) wordt er naast pieltjesmietn (vogelpiek) ook nog pientepekn en pullepekn gespeeld, respektievelijk gooien naar een potje of pintje en naar een lijn, bijv. met grote ouwe muntenGa naar eind(3). Me kofer zegt kastelein Huyghe, en hij bedoelt z'n borstkas.
U zult nooit raden wat een sjapzilve is als ik het u niet zeg: daarmee werd z'n wonde onder de eerste oorlog dichtgemaakt, nl. een schaapzenuw. Op de booërd betekent in zijn mond: op de grens. Met Pasen of op een ander hoogfeest wensen de Steenvoordenaars elkaar e zaalgen hooftiedGa naar eind(4), een van die gevallen waarin gt met ft omgewisseld wordt. Gezelle kent | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hooftije uit Kortrijk, maar z'n veronderstelling dat het van hoofdtije zou voortkomen, zal wel de minst waarschijnlijke zijn. Huyghe vertelt verder over z'n verwonding: 't beeón wos nie errocht, d.i. het been was niet geraakt. Graag vernam ik van de Westvlamingen of dat nog ergens bij ons ook zo gezegd wordt in die betekenis van ‘treffen’ ‘genaken’. De slotjes van de luiken naast de ramen, die opgezet kunnen worden, noemt Huyghe napóleons. Z'n uitspraak martemóónd viel me op, evenals z'n OVT 'k kunde góón (ik kon lopen) en z'n gebruik van kanne voor literGa naar eind(5).
J. Tillie heeft me weer zoveel typisch Zuidvlaams bijgeleerd dat het haast onbegonnen werk is om volledig te willen zijn. Moenkelbaren is spottend lachen terwijl grummeeln (klemtoon op 2e lettergreep) echt glimlachen betekent. Lange tijd heb ik niet geweten wat haspeldoorns waren, ze lijken ook zo goed op brem als ze bloeien, afgezien dan van de dorens, ze heten króóidorens in het Steenvoords. En is grotsj van inneweine: hij is hoogmoedig van inborst, bevat een woord dat nog nergens bij Gezelle of De Bo opgetekend werd. 't Zien ol uiges en struiges, pietluttigheden; struige betekent strootje, maar dat eerste moet dan ootje zijn, maar wat betekent het? De Bo kent onder z'n deminutieven (sic) stroïge, stroojge. ‘(H)e(t) ze nog (h)eur maagdomtje?’ is wel bekend, terwijl maagd in Frans-Vlaanderen vrijwel onbekend is, behalve in de kapel van de drie maagden in Kaaster. Tillie vult z'n vroegere vergelijkingen aan met een nieuw drietal:
zweeëten lik e dasjer (zweten als een dorser); ellóón lik e kreekl (geladen als een krekel); ze lopt of lik e wiel (ze loopt af als een wiel, ze babbelt). Ook de dorsmachine heet in Steenvoorde dasjmasjiene. Uit de tijd van het arme bedelende West-Vlaanderen is de gemeennaam ontstaan e Zerrenóre, en Zerrenartje, letterlijk Zarrenaar, uit Zarren bij Diksmuide, een armtierig, sjofel gekleed persoontje op klompen. We moeten ook aandacht leren opbrengen voor de tussenwerpsels, in Westouter, in Steenvoorde tot in Bollezele hoor je wel eens: e wiengje (het is nog niet goed weergegeven) bijv. in: e wiengje, je moe van 't sjon were profitere(n): betekenis: maar natuurlijk?
Nu breng ik de beloofde lijst, altans gedeeltelijk, neergepend met een balpen op losse bladen, door een vrouw uit Bambeke, in de jaren 1950. Ik laat alles in de oorspronkelijke spelling, omdat dat zo boeiend is bij woorden waarvan de schrijfster helemaal geen spellingsbeeld bezat. Ik citeer alleen de ongewone. De nummering is van de verzamelaarster.
Ik wil het voorlopig hierbij houden. De rest volgt. Nog een paar aanvullingen. K. de Busschere uit Pittem wijst me erop dat ezelen in Van Dale voorkomt in de betekenis van lastig werk verrichten. Iemand anders verwees naar de ezel, Westvlaams voor dommekracht die bij wagens en karren gebruikt wordt: er kan een betekenisverwantschap bestaan. Ik zelf heb me afgevraagd of tjaauw of djaauw iets te maken kon hebben met de Westvlaamse bastaardvloek non de djaauwGa naar eind(7). Intussen veel dank aan alle vroegere en toekomstige medewerkers en de talloze trouwe lezers. C. Moeyaert, Deken de Brouwerstraat 3, 8900 leper |
|