André Demedts 65.
De naam van André Demedts is een begrip in Vlaanderen. Hij heeft als mens en als schrijver standvastige vereerders en vrienden; en hij heeft ook - omdat hij in een bepaalde geestesrichting geklasseerd staat - tegenstanders.
Maar wat hij niet heeft, dat zijn vijanden. Hij is het onwaarschijnlijk voorbeeld van een taai vechter, die zijn leven lang rusteloos en onvermoeibaar op de barrikaden heeft gestaan om ideeën, waar hij in geloofde, te propageren en te verdedigen en die toch bij andersdenkenden en andersgerichten geen vijandigheid of wrevel of bitsige hatelijkheid hebben gewekt. Dat dit zo is, zal wel liggen aan het feit dat André Demedts een gentleman is, die voor zijn overtuiging altijd vriendelijk is uitgekomen, zonder ook maar iets van zijn principevastheid prijs te geven.
Als zijn naam valt, is het alsof er een synoniem van mildheid wordt geciteerd. Het gebeurt dan ook wel eens, dat een enkeling even glimlacht met een soort neerbuigende vriendelijkheid, die betweters, harde doordrijvers, gearriveerden en ook hyperwijze intellektuelen nog wel eens opbrengen als het woord ‘ideaal’ valt en het over idealisten gaat. Maar dat is dan nog een averechtse hulde aan André Demedts, want die houding is vaak een onbewuste kamoeflage die bewondering verhult of spijt verdoezelt. Want wat men ook is of wil schijnen, in laatste instantie brengt men toch altijd respekt op voor iemand die de moed heeft te leven volgens overtuiging en er ook al de konsekwenties van aanvaardt.
Het feit dat André Demedts als een gentleman door het leven is gegaan en gaat, lijkt me toch nog geen voldoende eigenschap om de waardering te verklaren, die hij geniet. Ik geloof dat die nog meer steunt op het feit dat men in hem een eerlijk man onderkent. En het komt mij voor dat dit iets te maken moet hebben met zijn boerenafkomst en zijn boer-zijn, meer nog dan met zijn Westvlaamse aard, al heeft de karakterernst van dit gewest hem zeker sterk gemerkt. Ik zou niet durven beweren dat zo'n afkomst altijd een garantie is van echtheid en eerlijkheid, maar ik moet dan toch konstateren dat ik een soortgelijke autenticiteit terugvind bij enkele andere figuren, die uit de boerenwereld tot de letterkunde of tot de kunst überhaupt zijn gekomen. Ik denk in de eerste plaats aan de Westvlaming Stijn Streuvels, de vriend en het zo bewonderde voorbeeld van André Demedts. Stijn Streuvels was zelf wel geen boer, maar hij heeft de leefwereld van de boer eksistentieel tot de zijne gemaakt en al de markante karaktertrekken had hij in zich opgenomen. Ik denk aan de dichter Richard Minne, een Oostvlaming dan, die jaren geboerd heeft - met weinig sukses trouwens - maar die eveneens van nature die eenvoud bezat, die echtheid, die zuivere en onvervalste menselijkheid, die wel de sterkste remedie tegen de pretentie schijnt te zijn.
Vanzelfsprekend denk ik ook aan kunstschilder Felix de Boeck, een autentieke Brabander dan, die om zichzelf te kunnen zijn en blijven, heel zijn leven boer bleef en ook weer in zijn leven en werk van een grondige eerlijkheid getuigt.
Het zijn stuk voor stuk mensen die geweest zijn als de natuur en het boerenwerk, die geen bedrog hebben gepleegd maar met hun kunde en kunst in zuivere oprechtheid op de markt zijn gekomen. Voor hen schreef Guido Gezelle, die andere brok onvervalste Westvlaamse oorspronkelijkheid:
Het is wezen dat mijn oog aanziet,
het is waarheid en ge dobbelt niet.
Sommigen denken dat de kwaliteiten van André Demedts op zijn geloof stoelen, want voor sommigen in dit land is hij het prototype van de kristen, van de goede gelovige, die als een rots in de branding staat en ook daar wordt hem onrecht aangedaan.
André Demedts is inderdaad een gelovig man maar geen brave kristen in de traditionele zin van het woord, want dat zou betekenen dat hij met vastgeankerde zekerheden door het leven gaat, wat de kwaliteit van zijn geloof zou devalueren. Hij is een moderne gelovige die de twijfel kent, die zich altijd opnieuw vragen stelt, maar die zijn eigen geval niet wil opblazen tot een sensationeel nummer om op het marktplein volk te trekken. Hij is de man die ooit gebeden heeft:
‘Vader, Gij zijt onze Koning
en we hebben niets dan U om van te dromen,
maar zo oneindig hoog welven uw hemelen
en de lente zingt hun lied in bloeiende bomen
o help ons, al zullen wij U telkens weer verraden
Vader, die onze Koning zijt,
want wij hebben U radeloos lief
al is ons leven verminkt voor altijd.’
Maar hij is ook de mens die, net als zijn vader en grootvader, altijd weer met het geloofsprobleem gekonfronteerd wordt en dan pijnlijk zegt:
‘Wat ik, gekweld, al heftiger verlang,
is dat gij eens, één keer, mijn God niet zijt,
maar slechts een mens als ik, een sterveling,
die luistren zou en eindelijk verklaren
waarom hij mij bemint, dat nietig ding,
waarop ik zelf niet zonder walg kan staren.’
Dat is de geestelijke wereld van André Demedts: het is een wereld waar twee elementen strijd leveren: een grenzeloze onmacht en een stugge wilskracht die dat voor een deel wil kompenseren. Dat is geen wereld van rimpelloze vroomheid, maar een bestaan dat een vraag is.
Maar de minzame Demedts is nog op een ander gebied een hard vechter en dat is waar het gaat om de goede en rechtvaardige rechten van het volk waartoe hij behoort. Ook die bekommernis spreekt uit weerbare verzen als:
‘Wij zullen hen vernederen die u belagen
en zich verheugen in uw nood;
wij willen voor u het laatste wagen, en uwe vrijheid zien vóór onze dood.’
Soms ook zijn het verzen waarin de vreugde en de genegenheid rimpelen en de vertrouwdheid met de din-