Ons Erfdeel. Jaargang 14
(1970-1971)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdPieter Van der Meers kontakten met Vlaanderen.Op 17 december 1970 overleed in de Benediktijnerabdij van Oosterhout de monnik Pieter Van der Meer de Walcheren. Deze pionier en voorganger van het katoliek Reveil in Nederland onderhield geregeld kontakt met Vlaanderen. Reeds vóór de wereldoorlog 1914-1918 verbleef hij lange tijd in Brussel, want in het verburgerlijkte Holland kon deze jonge socialist het maar niet harden. Hij zocht naar meer belevingsruimte en een meer aangepaste sfeer voor zijn revolutionaire ideeën. In de Belgische hoofdstad leerde hij een arbeidersbeweging kennen met bredere armslag in het politieke leven. Van hieruit verkende hij ook het Vlaamse landsgedeelte. In het romantische Brugge zou 'n meisje van Westvlaamse afkomst voor het eerst beslag leggen op zijn hart. Tussen hen beiden ontspon zich een avontuurlijke liefdesroman, die hun hele leven met al zijn wederwaardigheden blijvend kleur en perspektief zou geven. ‘Het gebeurde in het Belfort op 'n zilveren dag in de lente, in februari 1901. We herkenden elkaar...’Ga naar eind(1).
Menig keer stelde hij vast dat het kultuurleven in Vlaanderen niet op een zo hoog peil stond, zo bijv. ter gelegenheid van een Breugheliaanse bruiloft in het Brabantse. Een der gasten verslikte zich door een bijna voorhistorische gulzigheid van spijzen en drank. Desondanks bleef hij manhaftig op de been en wist van geen ophouden. ‘Het was inderdaad een schoon schouwspel, die eindeloze reeks gerechten, keurige voorspijzen, tarbotten, rosbiefen, kalfskarbonaden, reebouten, kippen, jonge erwtjes, fijne wortelkens, kreeftensalade, nieuwe aardappels, taarten, gember, kazen en uitmuntende chocolade en dit al natuurlijk overvloedig bevocht met rode en witte wijnen van de puikste merken. En dan die gast, de onvergetelijke, die schranste en dronk! Het was een heldendicht, van zeker slag, in actie. Deze Gargantua, onderwijzer aan een lagere school, scheen niet de minste vrees voor de dood te hebben, noch zich te bekommeren om het raadsel des levens. Zijn maag is zijn god, en hij toont deze verering op daadwerkelijke wijze! Wat mag het zieleleven van een dergelijk individu wel zijn?’Ga naar eind(2).
Bij het uitbreken van de wereldoorlog 1914-'18 keerde de familie Van der Meer vanuit Frankrijk naar Nederland terug. In het veilige, neutrale Nederland hoorden zij nu uit | |
[pagina 172]
| |
de verte het kanonnengeroffel aan de Belgische grens. De aanval op Antwerpen was ingezet. ‘Alle mensen hoorden het in hun hart en leefden mee met de ontzetting die op het zuidelijk deel van het eigen volk neergestreken was. Het was eigen vlees en bloed, men had nooit geweten hoe innig één men was over de grenzen heen. In een moderne exodus kwamen zij lopen, de duizenden, de tienduizenden, eindeloze drommen langs den langen weg waar maar geen eind aan kwam, van hun stad naar het noorden, langzaam, moe, zo dodelijk moe, verbijsterd, gelaten, uitgeput, als een verslagen leger in terugtocht. Nederland nam hen in de armen. Alle deuren stonden open’Ga naar eind(3). Eeuwenlange scheiding tussen Noord en Zuid had de gemeenschappelijke oorsprong en geschiedenis in de geest van het volk der lage landen bijna volledig doen verbleken. De kortstondige eenheid van 1814-1830 binnen een zelfde staatsverband liep op 'n deerlijke mislukking uit. Waarin politieke staatsvorming niet mocht slagen, daar zou de wereldoorlog 1914 plots 'n toenadering totstandbrengen. Leed en ellende van vluchtelingen overspoelden een artificiële grens. Opnieuw ging het bewustzijn leven dat men samen, ondanks vele verschillen, zoveel gemeen had. Te Bures (Frankrijk), waar hij in 1915 als oorlogskorrespondent met de bekende filosoof J. Maritain onder hetzelfde dak huisde, ontmoette Van der Meer geregeld de Vlaamse schrijver J. Muls. Laatstgenoemde kwam eens op bezoek in het gezelschap van Van de Oever, aalmoezenier van het Belgisch leger en ‘bijna onmiddellijk liep het gesprek over de Vlaamse kwestie. De overgrote meerderheid, meer dan 80 procent van het leger bestond uit Vlamingen. Zij waren bijna allen gewoon soldaat. De officieren waren Walen en franskiljons, bijna zonder uitzondering. De bevelen werden gegeven in het Frans, en de aanwijzingen in de loopgraven stonden op borden geschilderd, in dezelfde taal. Massa's Vlamingen verstonden geen woord Frans. Het was een verschrikkelijke toestand’Ga naar eind(3). Ter afsluiting van dit felbewogen betoog van zijn vriend, zou J. Muls een duidelijke situatieschets geven over de taaltoestanden in België vóór de oorlog. ‘Evenals de enkele Fransen die niet helemaal onkundig waren van het feit dat België tweetalig was, meende Maritain dat die beweging in Vlaanderen voortkwam uit een achterlijk provincialisme. Maar na de heldere uiteenzetting van Muls begreep zijn edelmoedig rechtsgevoel, dat ook daar het volksverlangen bevredigd moest worden’Ga naar eind(3). Op het atelier van H. de Groux zou Van der Meer van dezelfde J. Muls te horen krijgen hoe het Belgische Rode Kruis in het leger bijna uitsluitend bestond uit een meerderheid van ‘gravinnen, baronessen, freules, jonkvrouwen, rijke en arme dames, jongedochters, oude vrijsters, halve en hele weduwen’Ga naar eind(3). Deze patriottische paradepaardjes zouden met hun hyperfranse maniertjes niet al te graag hun adellijke handjes vuil maken aan derderangsmilitairen, zeker niet als het maar ‘Vlamingen’ waren!
Na de oorlog ging Van der Meers belangstelling in de eerste plaats naar de religieuze en vooral de artistieke vernieuwingsbewegingen onder de jongeren in Nederland en Vlaanderen. In krant en tijdschrift bracht hij hierover geregeld verslag uit. Met de groep konservatieve katolieken kreeg hij het lelijk aan de stok. Zij zwoeren nog altijd bij de onovertrefbare roomse letteren van 'n Schaepman en 'n Broere. De bombast en retoriek van deze heren zat Van der Meer erg dwars. Daartegenover prees hij de frisse natuurlijkheid van een G. Gezelle. ‘Welk een visie, welk een taal bezat deze edele mens!’Ga naar eind(3). Deze belangstelling voor de Vlaamse letteren is hem steeds bijgebleven. Later nog, op hoge leeftijd, leest hij de Vlaamse mystici. Ruusbroec en Hadewijch voeren hem mee in het avontuur van Gods minne. ‘Ik lees Hadewijch, dat is een mens! en wat een taal. Ay mi, die Minne doet mi seere!’Ga naar eind(4).
In 1921 woonde Van der Meer een kunstkongres bij te Brugge. Hij ‘voelde hevig mee met de onstuimigheid van al de Vlamingen, van wie vrijwel iedereen een andere opvatting had over de Vlaamse kwestie, doch die allen de gloedvolle overtuiging gemeen hadden dat het zó niet kon en zou duren en er vroeg of laat een vreedzame of gewelddadige oplossing moest komen, want Vlaanderen was ontwaakt’Ga naar eind(3). Hier genoot hij het voorrecht kennis te mogen maken o.m. ‘met Stijn Streuvels, stoer en fel als een stroper, de jolige, mystieke Servaes, Wies Moens, dat ernstige hart van Vlaanderen, Baekelmans uit Antwerpen. De kroegen daverden van Vlieg den Blauwvoet! en den Vlaamsen leeuw. Streuvels hoonde: de leeuw, Pieter, brult lustig, maar bijt niet!’Ga naar eind(3). Na het kongres vergezelde Van der Meer de schilder Servaes naar Sint-Martens-Latem, waar laatstgenoemde woonde ‘in een prachtig wit huis met toren’Ga naar eind(3). In kunstenaarsmilieus en ook ver daarbuiten was hij reeds beroemd en berucht geworden wegens zijn totaal nieuwe en gewaagde uitbeelding van de lijdende Kristus op de kruiswegstaties. Op een middag reden zij samen met de wagen van Servaes ‘dwars door het wijde Vlaanderenland naar het Lijsternest van Streuvels te Ingoyghem. Het waren prachtige uren. Zij rookten Appelterre, de verrukkelijke Vlaamse toebak. Zij dronken “Vlaamse Bourgogne”, want de flessen hadden met haar makkers in de Vlaamse aarde gerust gedurende de vier jaren van de wereldoorlog. Streuvels vertelde van de doortocht der Duitse legers in de herfst van 1914... Het land lag wijd en open van glooiende akker-golvingen, als op een schilderij van Valerius de Saedeleer’Ga naar eind(3).
In die jaren oogstte het Vlaamse Volkstoneel zijn eerste bijval. Onder de deskundige leiding van Wies Moens en Johan de Meester ‘zat in die troep een nieuwe vaart, mogelijkheden, een nieuwe durf’Ga naar eind(3). Uit het volk gegroeid en voor het volk gespeeld, beoogde dit soort toneel een waarachtige leerschool te zijn voor de kulturele ontwikkeling van de kleine man, vooral in Vlaanderen, waar hij door de schuld van de verfranste hogere standen op een zeer laag beschavingspeil stond. ‘Toneel moest bij een volk behoren, anders bleef het een soort laboratorium, geëxperimenteer voor drie, vier kenners en een troep snobs’Ga naar eind(3). In Noord-Nederland kwam het volkstoneel moeilijk van de grond. Het miste hiertoe de zo onontbeerlijke voedingsbodem en inspiratiebron ‘van een Nederlands volk met een gemeenschappelijk ideaal, met ene grote bezielende gedachte, met een allen samenbindend doel. Hier bleef het toneel een geliefhebber van de intellektuelen, een tijdverdrijf voor min of meer verfijnde aestheten en Jan-publiek. Het was dan ook opvallend hoe van al deze soms hoogst interessante experimenten en goed-bedoelde pogingen om het toneel op te heffen tot een nieuwe vaart en volkse geestdrift, spoedig niets was overgebleven, en al die arbeid en al die gave eigenlijk totaal onvruchtbaar waren. Er was geen volk, er was dus geen toneel’Ga naar eind(3). Dank zij vele bezoeken en spreekbeurten, tot nog vele jaren na de tweede wereldoorlog, onderhield Van der Meer geregeld 'n levend kontakt met het Vlaamse land. ‘20 augustus. Kasterlee. Zomer. Rust en vrede. Bij Steven Debroey sprak iemand mij over Rome en de geest van het concilie. De paus is wel de ziel van alles wat gebeurt en gebeu- | |
[pagina 173]
| |
ren gaat. Hij vertelde boeiend over Joannes XXIII’Ga naar eind(5). Dierbaar blijven hem oude vrienden, vooral wanneer zij, in eenzaamheid en met ziekten geplaagd, hun laatste levensjaren doorworstelen. Geen gelegenheid laat hij onverlet om eventjes langs te komen. Zo komt Jozef Muls aan de beurt tijdens een ritje naar zijn dochter Anne-Marie, die in Vlaanderen eksposeert. ‘Bij Jozef Muls geweest; hij is verlamd aan de rechterarm en zit in een wagentje. Hij is volkomen helder. Hij was overrompeld door mijn onverwachte bezoek. En toen ik heenging heb ik hem de zegen gegeven en omhelsd: hij schreide als een kind’Ga naar eind(5). Als ex-direkteur voor Frankrijk van de Brugse uitgeverij Desclée de Brouwer, ter voorbereiding en korrektie van eigen werk, door genoemde firma in het licht gegeven, ziet hij dikwijls zijn geliefde Brugge terug. ‘Brugge is werkelijk mooi, die oude levende stad van kerken en torens midden in het prachtige Vlaanderen’Ga naar eind(4). Het is geen eenrichtingsverkeer. Ook uit Vlaanderen zoeken vrienden en bewonderaars hem op in het stille Noordbrabantse Oosterhout. ‘Bezoek van de Vlaamse schrijver Jan Veulemans en zijn vrouw’Ga naar eind(3). ‘Gisteravond recreatie met zes Vlaamse priesters. Levende mensen!’Ga naar eind(3). ‘Alberta en Albert Servaes zijn hier. Hij heeft gevraagd mijn portret te mogen tekenen. Ik houd van de mens Servaes. Er is iets groots in hem; en ook iets groots in zijn werk, zoals hij met een stuk houtskool platte, sterke vegen zet op het papier. En onderwijl praten wij met zijn vrouw over Bach, Picasso, Cocteau, Hindemith, Rouault, Bloy. Alberta, zijn vrouw heeft piano gestudeerd in Praag en München. Zij speelt prachtig: met kracht en tederheid: echt muzikaal. Het zijn twee grote bewogen mensen’Ga naar eind(3). Vóór de Vlaamse T.V., in de serie ‘Ten huize van...’, kreeg Van der Meer ook zijn beurt. Het kijkerspubliek zag een benediktijnermonnik op jaren, een rijzige gestalte, één en al sprankelende levenslust, met 'n vinnige, kombattieve spraakvaardigheid, die ideeën spuide als gegrepen uit de hedendaagse levensproblematiek op alle terreinen. Heel zijn leven door voelde Van der Meer zich verbonden met elk wisselend tijdsbeeld. Zo is hij ook van ons heengegaan, waarmakend wat hij eens over zichzelf heeft uitgesproken: ‘Als ik ooit dood ga, dan ga ik dood aan te veel vitaliteit’Ga naar eind(6).
Ward Corsmit |
|