van jongeren protest kwam, dan ging het vooral nog om detailkwesties en meer speciaal de manier waarop het publiek door het koncern werd bedrogen. Nu eens was het omdat geknoeid werd met het opgeven van het aantal weken dat een film reeds liep en dan weer omdat mordikus het grootste filmscherm van België te Antwerpen werd gesitueerd, hoewel iedereen, koncern inkluis, wist dat dit onjuist was.
Het protest zou later van richting veranderen, waarover echter straks nog meer. Laat me eerst nog even blijven bij het filmverbruik door gewone mensen van gewone films, om vast te stellen dat zelfs de doordeweekse bioskoopganger zich helemaal niet meer zo gelukkig voelt.
Zijn faam als stad van filmpremières heeft Antwerpen alvast verloren. Op dat gebied heeft de havenstad Brussel losgelaten om zelfs heel ver achteraan te gaan hinken, soms na vele andere steden nog. Om een recent voorbeeld aan te halen, - ik laat de waarde van de film daarbij buiten beschouwing -, een suksesfilm als ‘Love Story’ kwam te Antwerpen ruim negen maanden na zijn première te Brussel. Dat hij het er dan minder schitterend deed, is niet verwonderlijk. Sommigen zagen de film reeds tijdens hun vakantie aan zee, terwijl anderen er speciaal voor naar Brussel spoorden.
Verder is het koncern zich ook op de paden van de filmdistributie gaan begeven, iets waar men natuurlijk geen bezwaar tegen kan hebben. Typisch was echter weer wel het feit dat het alles pas officieel toegegeven werd, wanneer het werkelijk niet anders meer kon. Wat nu wel even hinderlijk wordt, is het feit dat de films van het eigen verdeelhuis te Antwerpen gelanceerd worden en dat zelfs wel eens op een licht geforceerde manier. Het resultaat is dan dat te Antwerpen in een te groot aantal bioskopen te weinig belangrijke films veel te lang lopen. Het aanbod van het filmhuis Excelsior bestaat immers voor het overgrote deel uit onbenullige Duitse serieprodukten, naast, laat me eerlijk blijven, ook I clowns van Fellini, The go-between van Losey en een paar andere maar te zeldzame uitschieters.
Tenslotte moet ook vastgesteld worden dat sommige grote publiekfilms niet meer te Antwerpen komen. Oscar-winnaars als Patton en They shoot horses, don't they? heeft het Antwerpse filmpubliek niet mogen zien. De gegeven verklaring is eenvoudig: er wordt voor deze films een te hoge huurprijs gevraagd en daarom nemen ze ze niet. Ergens klinkt het nog aanvaardbaar, zo lang men er echter niet gaat aan denken dat het koncern alle konkurrentie in Antwerpen heeft doodgedrukt. Films die zij dan niet willen brengen, om financiële of andere redenen, kan het Antwerpse publiek niet meer zien en daar zitten we dan midden een toestand die niet meer zo normaal is.
Het zijn ook de films die te Antwerpen niet vertoond werden die indertijd het reeds hoger vermelde protest van richting deden veranderen. Hierbij moet ook rekening gehouden worden met het feit dat zich een nieuwe generatie heeft aangeboden voor wie film een eigentijdse kunstvorm is en geen middeltje om tijdelijk de problemen van een ekonomische krisis of een oorlog te vergeten. En de film zelf is eveneens van karakter veranderd. De film wordt niet meer alleen gezien als een middel om, door de inzet van veel geld, zoete verhaaltjes te vertellen, maar gaat het nu ook in andere richtingen zoeken, is pamflettair geworden, enz.
Er zijn nu een heel stel films beschikbaar waarvan reeds vooraf met grote zekerheid gezegd kan worden dat ze bij het grote publiek niet zullen aanslaan, om voorlopig maar te zwijgen van prenten die zich slechts tot een zeer beperkt publiek richten. En omdat in Antwerpen een film er alleen kon komen via het uitsluitend kommercieel draaiende koncern, zat het er in dat geprotesteerd zou worden omdat bepaalde films te Antwerpen nooit een beurt kregen.
Het jarenlange protest heeft het koncern niet koud gelaten en een toegeving werd gedaan in de vorm van het omvormen van een (buiten het centrum gelegen) zaal tot ‘keurkinema’. Aanvankelijk werden de betere films die in de middenstad reeds een beurt gekregen hadden daar nog eens gedraaid, iets wat in feite dus nog geen oplossing was. Later werd, in samenwerking met een cineklub, een andere richting gekozen waarbij enerzijds op donderdagavond een klubvoorstelling doorgaat, doorgaans van films die in België zelfs niet beschikbaar zijn en die dus speciaal worden ingevoerd, terwijl de rest van de week gevuld wordt met vertoningen van een film die in Antwerpen nog geen beurt kreeg en die niet in aanmerking komt voor programmering in een zaal van het centrum. Antwerpen krijgt dus nu meer te zien dan in België aangeboden wordt, al zijn er dan nog steeds enkele uitzonderingen (films waarvoor een te hoge prijs gevraagd wordt; films waartegen het koncern morele bezwaren heeft; films die in België alleen in niet-ondertitelde versie bestaan en werken waarvan de verdeler weigert ze voor vertoning alleen maar in de ‘keurkinema’ beschikbaar te stellen).
Er is dus wel een inspanning gedaan die een in schijn bevredigende toestand als gevolg zou kunnen hebben. Toch blijft er een ontevredene en deze keer is het het koncern zelf: de ‘keurkinema’ kent niet genoeg belangstelling om hem kommercieel aantrekkelijk te maken. Soms wordt het minimum voor een normale eksploitatie van een zaal wel eens overschreden, maar al even dikwijls gebeurt het, dat amper driehonderd mensen naar de film van die week komen, een aantal dat veel te laag is om het voortbestaan van de zaal te rechtvaardigen. Men kan zich afvragen waar al de steeds met zoveel omhaal als eisende partij vermelde Antwerpse cinefielen plots gebleven zijn. Is de havenstad een kultureel zo arme stad dat slechts een handvol mensen er wat voor de betere film voelen? Het verdient hoe dan ook toch een zekere bewondering dat het koncern deze zaal alvast voor nog een seizoen verder zal laten draaien.
Het protest is met dit alles echter nog niet volledig verdwenen. De toestand in de moderne filmwereld is nu eenmaal zo dat er wel steeds films zullen zijn die niet voor het grote publiek gebracht kunnen worden en waarvan het niet vertonen tot ontevredenheid bij sommigen aanleiding zal geven. Deze ‘andere film’ valt echter wel volledig buiten het kader van normale distributie en eksploitatie en alvast te Brussel worden pogingen gedaan om aan deze toestand wat te doen. Hopelijk krijgt Antwerpen daar straks de echo van, mogelijk via de ‘Werkgroep van Vlaamse kineasten’ en ‘The electric cinema club’. Verheugend is het wel te mogen vaststellen dat deze klub einde van vorig seizoen bijna evenveel toeschouwers had als de studio op een hele week voor een paar vertoningen van films van Roland Lethem en volledig overrompeld werd voor een vertoning van Andy Warhol's Flesh.
Een besluit dringt zich op, waarmee zeker rekening gehouden moet worden: het feit dat filmuitbating een in hoofdzaak kommerciële aktiviteit is. Niemand kan in die omstandigheden verplicht worden tot het met verlies vertonen van films. Toch schept het te Antwerpen gegroeide monopolie een speciale toe-