Het Droomspel (Ett Drömspel).
Het volgen van een toneelstuk in een vreemde taal (in dit geval Zweeds) die men in het geheel niet verstaat, is natuurlijk wel een hachelijke onderneming. Men had de moeilijkheid gedeeltelijk opgevangen door een simultaan vertaling van de hand van Sybren Polet, gelezen door Drs. Jouke Venhuizen, die je via een luisterapparaatje kon volgen, maar daardoor viel de originele diktie van de Zweedse akteurs bijna geheel weg, want met het ene oor naar de spelers en met het andere naar de wat droge stem van de vertaler luisteren is een bijna onmogelijke opgave.
Het dekor leverde weinig verrassends op, was eenvoudig, funktioneel en werd met kleine changementen telkens aangepast aan de ingewikkelde taferelen-reeks van dit droomspel.
In 15 scènes wordt de dwaaltocht uitgebeeld van Agnes (Indra's dochter): van een kasteel naar het ouderlijk huis, van de ingang van een teater naar de advokaat die promoveert in de kerk, vandaar naar een dicht-geplakte kamer - een ziekenhuis - een dansvloer - het ruim van de kolensjouwers - een aanlegsteiger - de school - de Fingalgrot, terug naar het teater en tenslotte een grote mensenmenigte. Een wirwar van bonte taferelen als in een absurde, beangstigende droom, met als leitmotief de uitspraak van de dichter: ‘de aarde is niet zuiver, / het leven is niet goed, / de mensen zijn niet slecht, / ze zijn ook niet goed, / ze leven zo goed als ze kunnen, / van de ene dag in de andere’. Met als uitkomst als Indra's dochter, Agnes, opstijgt uit deze verbijsterende droom en haar gevraagd wordt: ‘Waar heb je bet meest onder geleden op aarde?’ haar antwoord: ‘Onder... dat ik bestond. Nu schud ik eerst het stof van mijn voeten’.
Een ekspressionistisch symbolenspel binnen een irreële realiteit, die mij soms deed denken aan ‘De vertraagde Film’ van Herman Teirlinck. Zelf heeft Strindberg het zijn liefste drama genoemd met alle twijfels en moeilijkheden er om heen. In 1907 ging het in première en stond 14 dagen op het programma. De opvoering die in het kader van het Holland Festival naar Nederland kwam, werd in Stockholm 50 maal opgevoerd, waarschijnlijk ook o.i.v. de grote naam van de regisseur Ingmar Bergman. Wat nu te zeggen over de regie van deze laatste?
Bijzonder spektakulair was het voor de niet-Zweeds-verstaande toeschouwer zeker niet. Het dekor (aangepast aan het reizende gezelschap?) was sober, maar erg suggestief was het mensen-dekor dat de scènes omsloot (iets wat ook bij de opvoering van ‘Kees de jongen’ bijzonder goed funktioneerde). In dit verband moeten o.a. vermeld worden de uitbeelding van een kalvariëngroep als achtergrond van de promotie in de kerk en de scène op de aanlegsteiger met als centrale figuur de blinde, ook het tafereel rond de opening van de deur en de desillusie daarna werd boeiend uitgebeeld. Zo gleden de diverse beelden vloeiend in elkaar over en was de typering van verschillende personen pregnant en de groep als geheel homogeen.
Al met al een goede gedachte van de organisatie van het Festival om deze opvoering naar Nederland te halen, te meer daar naar mijn weten dit stuk de laatste jaren niet meer is gespeeld. Fr. W.S. van Thienen vermeldt in het tweede deel van zijn boek: ‘Het doek gaat op’ een opvoering in vertaling en onder regie van Willem Royaards in 1922.