Bekende orkesten vertolken ook minder gespeelde werken op het Festival van Vlaanderen.
Kontestatie is in, ook op het Festival van Vlaanderen. Te Gent en te Leuven bijv. kregen de melomanen aan de ingang van kerk of koncertzaal een gestencild pamfletje in de hand gestopt: gratis lektuur voor het koncert begon! Op een tweetal bladzijden wordt in een niet al te keurig Nederlands de grieventrom geroerd, en worden enkele scherpe verwijten afgevuurd op het festival en zijn direktie: het burgerlijk, antiprogressief en anti-kreatief karakter, het programmeren van duur betaalde buitenlandse ‘vedetten’ en ensembles, het negeren of amper dulden van Vlaamse musici en komponisten, enz. Dat alles wordt nu eens op ironische dan weer op priemende wijze aan de kaak gesteld. Niemand zal ontkennen dat in die grieventrom enkele klachten zitten die niet zo maar uit de lucht gegrepen zijn. Zelfs prof. Jan Briers, festivaldirekteur, heeft in een diskussie tijdens het kolloquim over aktuele muziek en perskritiek in het I.P.E.M. toegegeven dat sommige uitbranders op de pamfletten en ‘mosies’ (sic) niet van alle grond ontbloot zijn. Het komt ons wel vreemd voor, dat men precies nu de volle lading afschiet, nl. op het ogenblik dat de festivaldirektie een duidelijke inspanning heeft geleverd om, in tegenstelling met de voorbije jaren, de hedendaagse muziek sterker te integreren en onze Vlaamse musici en komponisten - akkoord, het blijft relatief nog veel te bescheiden - enkele kansen meer te gunnen.
Bovendien moet iedereen eerlijkheidshalve toegeven dat in het te overladen festivalprogramma toch voldoende materiaal aanwezig is waaruit de muziekliefhebber hier of daar iets kan plukken dat nu precies niet zo alledaags, niet zo traditioneel is. Wanner het Festival van Vlaanderen komposities afficheert die bij ons zelden of wellicht nooit op de programma's voorkomen, en wanneer het die werken nog kan opdissen in kwaliteitsuitvoeringen, dan moeten wij bekennen dat het Festival van Vlaanderen niet zo overbodig is, en niet overal en altijd zo konservatief ingesteld is. Wie in de hoorn des overvloeds, die elk jaar opnieuw tijdens de zomermaanden over Vlaanderen wordt uitgegoten, oordeelkundig wil ziften, heeft het niet moeilijk om enkele prestaties over te houden die, in de echte en strikte zin van het woord, ‘uitzonderlijke’ muziekgebeurtenissen zijn.
Te Leuven hebben wij de Wiener Philharmoniker beluisterd. Niet om nog maar eens dat wereldvermaarde orkest te horen, of de superieure Karl Böhm te bewonderen; wel omdat zij in de Sint-Pieterskerk de achtste symfonie van Anton Bruckner verklankten. We krijgen toch niet alle jaren de kans die monumentale schepping van ongeveer anderhalf uur in een live-uitvoering te beluisteren. Het programmeren van een Bruckner schijnt bij ons nog steeds een gedurfde onderneming te zijn, in zekere zin zelfs ongewoon pionierswerk. Het klinkt wellicht prozaïsch en weinig origineel, wanneer we hier schrijven dat de intrepretatie van de Wiener Philharmoniker zonder meer ‘eksemplarisch’ was. Karl Böhm is door en door vertrouwd met het werk en de geest van Anton Bruckner. Als geen ander weet hij de symfonie te ontleden, de bouw doorzichtig te maken, en het gewijde, vaak majestatische karakter van Bruckner zonder overdaad, maar des te intenser en bezielder over te dragen op de toehoorders. Wie heeft ooit eens gezegd
Karl Böhm.
dat de organist van Sankt Florian een barokmens was die eigenlijk verloren liep in de romantiek. Uit de interpretatie van Karl Böhm is dat eens te meer gebleken. De vele kontrapuntische passages, het voortspinnen met tema-omkeringen, het eigenzinnig stuwende ritme, de spanningsrijke sekwensstrukturen, zowel als de gevoelsgeladen frazen, de geheimzinnig mystieke sfeer van de strijkerstremolo's en de hymnische klankenpracht, het werd allemaal zo spontaan, als in één adem voorgedragen. Karl Böhm en de Wiener Philharmoniker hebben een ongeschonden Bruckner in zijn volle rijkdom geopenbaard. Ook te Brussel hadden de zgn. vedettenorkesten hun programma's gestoffeerd met enkele minder traditionele komposities. Wij hadden de gelegenheid de Filharmonie van Leningrad o.l.v. Arvid Jansons te beluisteren, niet enkel in een felgekleurde uitvoering van Tsjaikovski's vijfde symfonie, maar ook in een even schitterende verklanking van de vijfde symfonie van Dmitri Sjostakovitsj. Die autobiografische partituur, in 1937 gekomponeerd, is tamelijk hybridisch van inhoud. Ze wil de ontwikkeling van de kunstenaarspersoonlijkheid schetsen met al haar mogelijke konflikten, afwisselend getekend door bijtende spot of vertederende weemoed, burleske uitgelatenheid of dionysische vreugde. Na de pessimistisch gekleurde vierde symfonie, die de toondichter later (noodgedwongen?) zou verloochenen, klinkt deze vijfde symfonie uitgelatener en ‘volkser’, met uitzondering van het prachtige vierde deel, dat met sublieme hoornsolo inzet als een idyllische droom. De vele uiterlijke effekten met schetterende kopers en groteske deuntjes liggen vaak niet zo ver van het ba-