Ons Erfdeel. Jaargang 14
(1970-1971)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |
tijd’, met acht koncerten waar naast werk van J.S. Bach, ook Fr. Couperin, J. Blow, A. Scarlatti, G.Ph. Telemann en de zonen Bach op het programma stonden. Uiteraard dienden we noodzakelijkerwijs uit dit veelbelovend programma een keuze te maken, wat niet zo gemakkelijk bleek te zijn gezien het interessant karakter van alle koncerten. Uiteindelijk is de keus dan gevallen op de Hohe Messe en op een kamermuziekkoncert.
De H-Moll Messe staat, vooral bij koordirigenten, bekend als een prestigestuk: het koor dat deze mis tot een goed einde kan brengen, mag tot de beste ter wereld gerekend worden. De ingewikkelde kontrapuntkonstrukties en de vele vokaliserende passages maken het werk tot één der indrukwekkendste partituren uit de vokale muziek. Te Brugge werd de koorpartij uitgevoerd door de Gächinger Kantorei met het instrumentaal ensemble van het Bach Collegium Stuttgart en met als soli de sopraan Maria Friesenhausen (W.-Duitsland), de alt Lucienne van Deyck, de tenor Roland Bufkens en de bas Sigmund Nimsgern (W.-Duitsland), die de zieke Friedhelm Hessenbruch verving. Helmuth Rilling had de direktie in handen. De vizie van deze dirigent op Bach's werk staat ver van de romantische grootsprakerige interpretatie van de vorige generaties, maar toch drijft hij de versobering niet zo ver door dat we van kamermuziek zouden moeten spreken. Waar de partituur het vraagt, geeft hij de nodige interpretatieaksenten en laat hij het koor rustig uitgroeien tot een goede forte. En wat voor een koor! Zowel in de vier-, vijf-, zes-, als in de achtstemmige delen bereiken deze zangers een homogene samenklank met toch een duidelijk partijenonderscheid, wat onze koren na jaren oefening meestal nog niet aankunnen. De vlugge achtstemmige vokalisen uit het Benedictus bijvoorbeeld, worden vertolkt zonder de minste ritmische aarzeling of onduidelijkheid. Het gehele werk door bleef deze ritmische voortstuwing, die zo kenmerkend is voor de barokmuziek, onverminderd volgehouden. Onze bewondering voor deze prestatie steeg nog enorm toen één der koorleden ons achteraf het volgende vertelde: de Gächinger Kantorei is eigenlijk geen vast koorgezelschap. Alle zangers zijn beroepsmusici of lid van een ander groot koor. Bij het begin van het koncertseizoen krijgen ze allen een nieuwe partituur toegestuurd, die ze elk persoonlijk instuderen. Na enige tijd worden drie gezamenlijke herhalingen gehouden met Rilling en is de groep klaar voor een koncertoptreden.
Een fantastische prestatie die wellicht nog aan waarde wint als we vermelden dat niet alleen de dirigent uit het geheugen werkte, maar dat ook verschillende koorleden de hele mis zonder partituur meezongen.
Over het Bach Collegium Stuttgart ook niets dan goed: de perfekte samenklank, aangepast aan het koorvolume was meer dan voorbeeldig en we onthouden vooral de warme solopartijen van de fluit en de hoorn.
We zijn blij dat we na de lof over deze Duitse gezelschappen, zonder chauvinist te zijn ook de prestaties van Lucienne van Deyck en Roland Bufkens zeer hoog mogen aanslaan. Zij vertolkten hun rol uiterst gevoelig en soepel en vooral de tenoraria in het Benedictus en de altaria in het Agnus Dei waren, zonder romantiek, ontroerende passages. Het timbre van de sopraan Maria Friesenhausen kon ons minder bekoren en de bas Sigmund Nimsgern bereikte slechts op het einde van zijn tweede aria zijn beste momenten.
Deze prachtige uitvoering in de ruime barokgewelven van de Sint-Walburgakerk bracht een avond van zuivere schoonheid, en werd besloten met een minutenlange ovatie van een entoesiast publiek.
13 augustus bracht ons naar de Stadsschouwburg voor een optreden van het Collegium Aureum onder leiding van Fransjozef Maier. Op het programma stonden koncerti van J.S. Bach, G.Ph. Telemann en de zonen Carl Philip Emmanuel en Johann Christian Bach. Daarmee bracht dit ensemble een interessante evolutie ten gehore van de barokmuziek over de rococo naar de pre-klassiek.
De Ouverture nr. 1 in C. voor 2 hobo's, fagot, strijkers en continuo van J.S. Bach was oorspronkelijk bedoeld als opluisteringsmuziek voor de feesten aan het prinsenhof te Köthen. Het is een typisch voorbeeld van de danssuites uit de barok: na een uitgebreide Franse (drieledige) ouverture volgen de gebruikelijke dansvormen, door Bach ondanks de kompleksheid van het Duitse kontrapunt, uitgewerkt met een lichte melodische lyriek.
Van Georg Philip Telemann, tijdgenoot van Bach, die echter meer werken komponeerde dan Bach en Händel samen, speelde het Collegium Aureum de Suite in D voor viola da gamba, strijkers en continuo. Telemann, die tijdens zijn leven Europees vermaard was en veel hoger werd geacht dan Bach, brengt met de suite een overgangswerk: naast barokke kontrapunttechnieken vinden we hier vooral de galante stijl van de rococo terug, maar zijn er ook reeds duidelijke reminiscenties naar de taal van de klassieken. Met Carl Philip Emmanuel Bach belanden we dan volledig in de zuivere rococostijl. Het Concerto in Es voor hobo, strijkers en continuo is echter meer dan alleen maar een uiting van de lichte gratie van de Franse galanterie: naast de speelse rococo in begin- en eindgedeelten vinden we een middendeel dat aanspreekt door een onrustige ekspressie in grillige synkopen en gewaagde kromatismen.
Johann Christian, de ‘Londense’ Bach, was de jongste van de familie. Hij leefde volop in de overgangstijd tussen barok en klassiek: de tijd waarin het kontrapunt hoogtij viert, maar waarin de homofonie en de klassieke harmonisatie ook reeds ten volle zijn doorgebroken. De Symfonie in g voor 2 hobo's, 2 hoorns, strijkers en kontinuo was in zijn tijd een zeer vooruitstrevende kompositie, diep doorvoeld en parelend van originaliteit. Mede met dit werk zou de jongste Bach grote invloed uitoefenen op Haydn en Mozart.
Het gehele koncert, dat als een ideaal voorbeeld kan gesteld worden voor het schetsen van een evolutie in een bepaalde muziekhistorische periode, was ook estetisch van hoge kwaliteit. Het Collegium Aureum dat uit solisten van diverse nationaliteiten bestaat, bereikt een hoogstaand peil wat de zo moeilijke stijlinterpretatie van oude muziek aangaat. Zij musiceren allen op originele achttiende eeuwse instrumenten of op nauwkeurige kopieën daarvan in een historisch verantwoorde stijl zodat ze wel eens de naam krijgen een ‘herrezen hofkapel’ te zijn. Naast de zuivere en lichte strijkers en de vlotte ritmische basso continuo groep, vallen zeker de solisten te vermelden: Wieland Kuijken (basgamba) die we reeds meermalen konden beluisteren, en die ons telkens weer verbaast door zijn vinnige speeltechniek en subtiele interpretatie, en Helmut Hucke, (barokhobo), die vooral in het Adagio uit het concerto van C.Ph. Bach uiterst gevoelsvol en met prachtige sonoriteit musiceerde.
Het Festival van Brugge kon zich dit jaar eens te meer verheugen in een grote belangstelling van dit deel van muziekminnend Vlaanderen dat wellicht gesatureerd van de grote bekende symfonieën of afkerig | |
[pagina 145]
| |
van de ‘solistenkultus’, in de Bachweek de gelegenheid zag dieper door te dringen in het konstruktieve van de barokke kamermuziek of in het dramatisch ekspressieve van de vokale werken. Het feit dat dit gebeurt in een tematische week geeft aan de koncertbezoeker de gelegenheid om naast het louter estetisch ‘onder-gaan’, aan de hand van de gehoorde werken een struktuur en een evolutie te onderscheiden in een bepaalde historische periode. Waar een dergelijke manier van koncertprogrammatie het doorsnee publiek enigszins afschrikt, omdat het meer van afwisseling houdt, zal het des te meer aangesproken hebben voor de echte Bachliefhebbers. De inrichters van het festival verdienen zeker nog een ekstra vermelding, aangezien ze naast de Duitse Bach-specialisten, ook hun volle vertrouwen hebben geschonken aan eigen Vlaamse ensembles als het Alariusgezelschap en Musica Polyphonica onder leiding van Louis Devos. Andere festivalsteden vergeten wel eens al te gemakkelijk dat we in Vlaanderen heel wat Europees befaamde groepen en solisten bezitten.
Wij wachten nu reeds met spanning op de 9e Internationale Brugse Muziekdagen die volgend jaar de polyfonie als Europees verschijnsel behandelen in referaten en een koncertenreeks. Hendrik Willaert |
|