ven te beweren dat het aangrijpende van deze partituur niet gelegen is in de muziek zonder meer, maar wel in de hechte binding tussen de tekstdeklamatie en de muzikale background. Beide elementen zijn volkomen in elkaar geïntegreerd. Een vrouwelijke recitante deklameert de tekst, die door de toondichter zelf werd samengesteld. ‘Voor de Joden over de ganse wereld is Kaddish (heiliging) de naam van het gebed voor de doden. Merkwaardig nochtans is het feit dat op geen enkele plaats de dood genoemd wordt, wel tot driemaal toe het woord “Chayim” (leven). Bernstein zinspeelt in zijn symfonie op dit dualistisch aspekt van het gebed: zijn volkse gebruik als een soort requiem en zijn celebratie van het leven (de schepping). De keuze van een vrouwelijke recitante en van een vrouwelijke soliste voor de vertolking van woorden die traditioneel in de synagoge aan mannen zijn voorbehouden vormt op zichzelf reeds een dualistische oplossing. De vrouw symbolizeert in de symfonie dat aspekt van de mens dat God kent door intuïtie in tegenstelling tot het mannelijk principe van orde en rede’, zo lezen we in de programmabrochure. Dat vurig en dityrambisch gebed, dat in het scherzo zelfs tot een felle klacht uitgroeit, wordt geregeld onderbroken door de koorzang of de sopraansolo.
De Kaddish Symphony is een felgekleurde partituur, waarin de toondichter de tekst op een intensieve wijze heeft verklankt en gekommentarieerd. Het orkest is de grote kommentator, die diverse stijlen en technieken aanwendt en die vaak op een eksuberante wijze een gans slagwerkarsenaal inschakelt. Niemand zal beweren dat de derde symfonie van Leonard Bernstein hèt werk van deze eeuw is. Toch blijft deze requiemsymfonie een meeslepende partituur, ontroerend van inhoud en bevattelijk van muzikale vormgeving. Vooral de intensieve tekstbeleving en -vertolking snijdt vaak - om dan toch maar een klichee te gebruiken - door merg en been.
Een tweede eerder ongewone programmatie te Tongeren was de vertolking van A child of our time van Michaël Tippett, dat na de kreatie in 1944 slechts eenmaal in ons land werd verklankt. Vijfentwintig jaar na de ‘vastelandse’ kreatie te Brussel in 1946 door de toenmalige BNRO dirigeerde Leonce Gras in de Tongerse basiliek de solisten Elisabeth Harwood, Helen Watts, Richard Lewis en Raimond Herincx, de omroepkoren van de BRT-RTB, De Vedel en Singhet Saem, en het BRT-symfonieorkest.
Michaël Tippett is eigenlijk in de schaduw van die andere belangrijke Engelse toondichter, Benjamin Britten, ietwat op het achterplan gebleven. Enigszins ten onrechte. Hij werd te Londen geboren op 2 januari 1905. Al is zijn oeuvre niet zo omvangrijk als dat van zijn geniale landgenoot, naar stijl zijn er heel wat punten van overeenkomst aan te wijzen: een gematigd modernisme met voorliefde voor lyrische gebondenheid, een doorzichtige polyfonie en een overwicht van het strijkersensemble.
Zijn eerste belangrijke kompositie, tevens zijn bekendste werk is A child of our time. Het is een aangrijpend hedendaags oratorium, of noem het zelfs een twintigste-eeuwse Passion, waarin de strijd van de verdrukten tegen de machtswellustelingen op een bitter-scherpe wijze wordt geschilderd. Het is het verhaal van het haveloze en uitgestotene kind van onze tijd, dat als een wild dier opgejaagd is en uit verzet vernielt en vermoordt. De aanleiding tot die kompositie vond de toondichter in de moord die een jonge Israëliet te Parijs pleegde op een Duits diplomaat in 1938. Drie jaar later, te midden van het oorlogsgeweld en de afslachting van duizenden joden, kwam het drieledige oratorium voor vier solostemmen, koor en orkest klaar. ‘In de oratoriotekst, van de hand van de komponist, zijn deze gebeurtenissen in een algemene, bijna mytologische betekenis omgedicht: de Joodse jongen wordt hier de ‘outcast’ die voor één enkel ogenblik door de wereldgeschiedenis of door zijn persoonlijk lot tot protagonist werd tegen de tiran, de ‘man of destiny’. De ongelukkige jongen, wiens gewelddaad haar oorzaak vindt in de vervolging van zijn volk, wordt zelf het instrument waardoor die vervolging in hevigheid verdubbelt. Nochtans eindigt het oratorio niet in duisternis maar op een lichtpunt, wanneer Tippett aan het slot een poging doet om te troosten; trouwens, het hele werk door, maakt hij de details van het verhaal ondergeschikt aan de algemene betekenis, zozeer zelfs dat hij het kulminatiepunt van het drama: ‘he shoots the official’ verdoezelt achter de kommentaar van de alt: ‘his other self arises in him, demonic and destructive’, aldus de tekst in het programmaboekje.
Naar vorm wordt de partituur vaak vergeleken met de passies van Johann Sebastian Bach. Het werk bestaat uit recieten voor een verteller, aria's die nu eens een verhalend dan weer een beschouwend karakter hebben, en verder dramatische koren zoals het koor der verdrukten, het koor van de zelfgerechtigden, het koor van de terreur, enz.: nummers die gewoonlijk sterk kontrapuntisch, streng lineair en zelfs fugatisch opgebouwd zijn. Waar Johann Sebastian Bach in zijn passies koralen inmengde, verwerkt Michaël Tippett op een zeer persoonlijke wijze een vijftal negro-spirituals: Steal away, Nobody knows, Go down, Moses, O by and by en Deep river. Het zijn geen gewone vierstemmige harmonizaties in een weke of sentimentele zetting. Naar struktuur zijn ze meestal drieledig in een vrije ABA-vorm uitgewerkt: het middeldeel is gewoonlijk dramatisch van diktie. Buiten de instrumentale omlijsting voegt Michaël Tippett er in de meeste gevallen nog een of meer diskantstemmen aan toe, die ofwel in scherp kontrast ofwel in dialoog met het koor treden, en zo aan die eigentijdse hymnen een pregnante uitdrukking geven.
Naast die persoonlijke en dikwijls geniale herscheppingen van de spirituals is het voor alles de orkestrale inhoud die de kwaliteit van de partituur bepaalt. Als geen ander verstaat de toondichter de kunst om met geringe middelen het hoogste aan ekspressie en suggestie te verkrijgen: een dialoog tussen fluit en fagot, een trio van twee fluiten met een Engelse hoorn. Het is zonder meer verrassend wat hij aan ekspressie en verscheidenheid uit de strijkersklank weet te halen: van een naïeve droomsfeer tot een bijtend-schrijnende angstkreet. En dat alles zonder de minste oppervlakkige sentimentaliteit of goedkope romantische uitdrukking. Want wie buiten de gevoelsinhoud ook naar de muzikale substantie wil luisteren, ontdekt vrij vlug de rijkdom van Tippetts kontrapuntische en harmonische schrijfwijze. En over het geheel hangt dat typisch Engelse in de schrijftrant, dat slechts met één woord kan worden opgeroepen, nl. het ‘songful’-karakter, dat alle Engelse toondichters van Ralph Vaughan Williams tot Peter Maxwell Davies aangeboren is.
Hugo Heughebaert