Festival van Vlaanderen 1971: Internationaal koorfestival te Kortrijk.
In 1963 richtte Maurits Denaux te Kortrijk voor het eerst een internationaal koorfestival in, een lofwaardig initiatief dat telkenjare werd herhaald. Intussen is er in de loop van deze negen festivals heel wat veranderd. Het Kortrijkse festival werd ingeschakeld in het Festival van Vlaanderen en hoewel de naam koorfestival behouden bleef, raakte het element koor, vooral de laatste jaren, min of meer op de achtergrond. In 1964 bijv. verleenden negen koren (waaronder vijf buitenlandse) hun medewerking. In 1971 bleven nog twee echte koorkoncerten en kregen we met de negende Symfonie van Beethoven terloops nog een derde koor te horen. Dekt de vlag dus niet meer helemaal de lading, dan mogen we gelukkig vaststellen dat ter kompensatie voor het verdwijnen van Europese beroemde koren nu de namen van enkele wereldberoemde solisten op de affiche prijkten. Zo kregen de koncertbezoekers het volgend programma aangeboden: Pierre Fournier met het Symfonieorkest van Luik, Het Brabants kamerorkest, Mayumi Fujikawa met het kamerorkest van de B.R.T., het koor Cantores uit Brugge met het Symfonieorkest van Luik, het Alariusensemble, het Adolf Frederiks Bachkoor uit Stockholm met de Philharmonie van Antwerpen, Maurice André met het O.R.T.F.-orkest van Rijsel en tenslotte het Philharmonisch orkest uit Amsterdam. Uit de verschillende programma's van deze reeks koncerten willen we enkele hoogtepunten nog wat nader belichten.
Van het eerste koncert valt zeker te onthouden welke diepaanvoelende romantische geest dirigent Willy Kluchert nog steeds blijft. Reeds de keuze van de werken liet duidelijk die richting vermoeden en de eerste maten van de Freischütz-ouverture van C.M. von Weber bevestigden onmiddellijk dit vermoeden. Weber kreeg met dit werk zijn eretitel van ‘schepper van de Duitse romantische opera’. De eerder trage visie van Kluchert rechtvaardigt tenvolle deze betiteling: nooit hebben wij zó romantisch de muzikale beschrijving van het woud en de jacht en de dramatische kracht van het duivelsmotief horen uitvoeren. Ook de Myte der lente van Lod. Mortelmans werd met fijne romantische klankschildering gebracht en de Eerste Symfonie van Joh. Brahms, met lyrische passages naast meer (ingehouden) dramatische delen, lag eveneens volledig in de lijn van de romantische geaardheid van Kluchert. Dat Pierre Fournier een meesterlijk cellist is valt wel niet meer te betwijfelen. Als we daarbij nog voegen dat hij het meest wordt geroemd omwille van zijn vertolking van het concerto van Schumann, en bovendien weten dat hij dit concerto meestal uitvoert met Kluchert als dirigent, dan kunnen we meteen besluiten dat dit werk het grandiose hoogtepunt werd van het eerste koncert. Technisch volmaakt meesterschap en uiterst ekspressieve interpretatie met volle sonoriteit kenmerken hier de echte virtuoos.
Een tweede soliste met wereldfaam in dit ‘koor’-festival was de Japanse violiste Mayumi Fujikawa die samen met het B.R.T.-kamerorkest onder leiding van Louis Weemaels het concerto in E van J.S. Bach en het concerto nr. 5 in A van W.A. Mozart ten gehore bracht. Eens te meer bewees zij met een prachtige uitvoering, dat zij haar reputatie bij de beste violisten (vooral technisch) van de jongste generatie te behoren, tenvolle verdient. Het B.R.T.-orkest, dat misschien een begenadigde dag kende, koncerteerde op veel hoger niveau dan we gewoonlijk van hen horen. Naast de bezieling van Fujikawa was zeker de sobere maar doeltreffende direktie van Louis Weemaels daar mede oorzaak van.
Slechts het vierde koncert bracht de eerste vokale muziek met het Requiem van G. Verdi. Voor wie eens onder de indruk is gekomen van een Gregoriaanse requiemmis blijft Verdi's werk een bombastisch zinledig gedoe, maar het blijft een feit dat vele muziekliefhebbers het nog altijd moeten hebben van de grote vokale-orchestrale werken, zodat Verdi toch nog geregeld op de affiches van de festivals verschijnt. Nochtans is deze negatieve uitlating helemaal niet nieuw: toen in 1874 het werk voor het eerst werd uitgevoerd, noemde Hans von Bulow het een opera met religieuse tekst. Nu mogen er nog zoveel kritici beweren dat Verdi met zuiders temperament de gebedssfeer van de tekst en de vrees voor de dood heeft geinterpreteerd in een aangrijpende dramatiek, voor evenveel andere kritici zal het holle retoriek blijven die slechts een meewarige glimlach zal verwekken. Over smaak wordt niet geredetwist zegt men, en we laten het dan ook bij de vaststelling dat, welke opvatting men ook is toegedaan, de uitvoering door Cantores uit Brugge en het Orchestre Symphonique de Liège in die zin positief is te noemen dat het werk werd gebracht in de sfeer van Verdi's tijd: vol uiterlijke dramatiek, effektzoekerij (vooral bij de tenor Luigi Lega) en soms zelfs eerder luid en schreeuwerig (de sopraan Carole Farlay) in plaats van vol sonoor. Wel onthouden we de uitstekende uitvoering van de fuga in het Sanctus door het koor en de prachtige stemmen van de mezzo Julia Hamari en de bas Takao Okamura. Als we toch even een persoonlijke voorkeur mogen uiten, dan bekennen we graag dat in de hele koncertreeks het Alarius-ensemble ons het meest muzikaal genoegen heeft verschaft. Kamermuziek uit Barok en Rococo weet ons altijd te boeien, vooral in een ‘historisch-juiste’ uitvoering van het Alarius-gezelschap dat uitsluitend op historische instrumenten uit de 17e en 18e eeuw musiceert, en dat zich na jaren studie met de juiste stijlinterpretatie van de barokmuziek heeft vertrouwd
gemaakt. Bart Kuijken, flauto traverso, vulde het ensemble aan en wist met de prachtige sonoriteit van zijn instrument en de muzikale rijpheid van zijn uitvoering de vele aanwezigen te ontroeren. Vooral het Troisième concert Royal van Fr. Couperin boeide in zijn afwisseling van lichte speelse dansen met de ernstiger Sarabande. Wieland Kuijken (basgamba) bracht Tombeau pour Mons. de Lully van Marin Marais in een innig aangrijpende vertolking. Nog een pluspunt voor dit koncert was het idee om door Sigiswald Kuijken enige muziekhistorische uitleg te laten geven in verband met de uitgevoerde muziek en vooral zijn toelichtingen nopens de bouw en de speelwijze van hun oude instrumenten zal vele luisteraars geïnteresseerd hebben. Het koncert door het Adolf Fredriks Bachkoor uit Zweden, onder leiding van Anders Ohrwall wist vooral tijdens het eerste deel te boeien. Dit koor, dat uitsluitend uit jonge beroepszangers en konservatoriumstudenten bestaat, vertolkte er a capella werk van Gabriëli, Schutz, Mendelssohn en Reger. Het koor heeft een prachtige samenvloeiende sonoriteit, zeer evenwichtig uitgegebouwd en het musiceert in een innige en sobere stijl die wellicht de noorderlingen eigen is.
Maurice André draagt overal waar hij optreedt de faam mee de beste trompettist ter wereld te zijn, die een bijna legendarisch geworden virtuositeit weet te koppelen aan gevoelige muzikale ekspressie. Samen met Gérard Roussel vertolkte hij het concerto voor twee trompetten van Vivaldi en liet daarna tenvolle zijn gouden timbre bewonderen in het bekende trompetconcerto van J. Haydn. Het O.R.T.F.-orkest