Quarters door Fonest Myers.
Untitled door Donald Judd.
Untitled door Robert Morris.
prestaties worden opgenomen in hedendaagse
kunstboeken,
kunstoverzichten en hun werken worden geëkspozeerd in
kunstgalerijen. Musea voor Schone
Kunsten, tentoonstellingen van beeldhouw
kunst of schilder
kunst.
Slechts wanneer we zouden beschikken over zuivere begrippen en nieuwe termen en formuleringen, zouden we in staat zijn de Noorden Zuid-Amerikaanse en de Nederlandse bijdragen aan de Biënnale in Middelheim op een eksakte manier te karakterizeren en te situeren, los en buiten het gewone artistieke domein. Het lijkt ons inderdaad onmogelijk een doodgewoon metalen raam, met dito rolluik, van de Nederlander Henneman, of een straatnaambord op een metalen gebinte, of drie schuttingen door ‘frames’ ingesnoerd, van Cornelius Rogge, nog steeds als beeldhouw-kunst, breder nog als kunst te aanvaarden. Het ‘Rottingsobjekt’ van Sjoerd Buisman, bestaande uit tuinkers in een doorzichtige bak, kunnen we ons heel goed indenken in een natuurkundig labo, of op een tuinbouwbeurs, maar zeker niet op een tentoonstelling van... skulptuur.
In zijn katalogus-bijdrage poneert R.W.D. Oxenaar, die tesamen met Emile Langui instond voor de Nederlandse selektie: ‘De term beeldhouwkunst is sinds lang versleten. Onder één noemer kan men, wat in het Middelheim bijeen is, hoogstens nog recht doen met een vage en onbevredigende omschrijving als ruimtekunst. Vele nieuwe materialen en technieken dienden zich aan. Naast de klassieken: hout, steen en brons, valt nu sterk de nadruk op het gebied van roestvrij staal, aluminium, kortenstaal, perspeks, polyester en andere kunststoffen, alsook de kollages en montages van vaak gekompliceerde kombinaties van bewerkte en “ready made” materialen.
Elektronische apparatuur, kunstlicht, film en video behoren eveneens tot het gebruikelijke repertoire. Daarnaast trad de beeldhouwkunst buiten haar statische grenzen en zocht een spanningsveld in het gebied van de ruimtelijke ordening in de wijdste zin van deze term.
Urbanistische en landschappelijke problemen, het leefklimaat en de ekologische omstandigheden werden een werkgebied van de kunstenaar, terwijl nu een sterke intellektualistische inkeer mede heeft geleid tot puur konceptuele opvattingen, die hun voltooiing vinden in het geschetste projekt, in het woord of in de persoonlijke aktie.’
De verklaringen van een ingewijde als Rijksmuseum-direkteur Oxenaar bewijzen de noodzaak van een nieuwe terminologie. Hij suggereert, maar specificeert niet. Hij noteert: ‘de term beeldhouwkunst is sinds lang versleten’, terwijl hij zou moeten zeggen: ‘de term beeldhouwkunst is sinds lang misbruikt.’ Hij gebruikt de woorden beeldhouwkunst en kunstenaar om een evolutie aan te duiden die deze beide termen, van bij de aanvang, elke zin heeft ontnomen. Hij rekent klaarblijkelijk de puur konceptuele opvattingen die hun voltooiing vinden in projekt, woord of persoonlijke aktie - ondanks alles - tot het verouderde gebied van de kunst, hoewel ze zinniger in het sociologische, filosofische, of happeningsdomein kunnen ondergebracht worden. Het gekke van het geval is wel dat men met de konceptuele opvattingen in de richting van de kunst... spekuleert, terwijl men terzelfder tijd de kunst afwijst. Dank zij stunts en allerhande handigheidjes worden bepaalde konceptuele praktijken in de marge van de kunst genoteerd en slagen sommigen er in een plaats in de kunstwereld te veroveren, zonder dat iemand kan onderkennen of ze enige artistieke begaafdheid bezitten.
Terugkerend naar de Middelheim-Biënnale moeten we nogmaals R.W.D. Oxenaar citeren wanneer hij verwijst naar het algemene abstrakte beeld van de tentoonstelling, ‘met een duidelijk aksent op “koele” industriële verwerking en een behoefte aan eenvoudige strukturen, seriële ritmen, een vrij of juist mathematisch gebonden geometrie.’ Anders uitgedrukt: het zuiver-kreatieve en het menselijk element hebben géén belang meer. Het klinkt als een vloek nog te durven spreken van geest, ziel, emotie, fantazie, van plastisch vermogen, van talent, van métier, terwijl meetlat en passer voldoende zijn om meesterwerken aan de lopende band te produceren.
Als we de fans van het Middelheimensemble moeten geloven dan is het tijdperk van de artiest, van de geboren beeldhouwer voorbij en is het uur aangebroken van de ingenieurs, de konstrukteurs, de technici en de knutselaars.
In de Verenigde Staten heeft men dat gesnapt, een hele tijd voor diezelfde gedachte doorgedrongen is tot het brein van de Europese nieuwlichters. Aangezien men in Amerika alles groter ziet is men ginder niet alleen overgegaan tot het konstrueren van objekten van reuzeformaat, maar heeft men ook aan de vervaardiging in serie gedacht. Verduidelijkend in die zin is de volgende toelichting door het Middelheim verstrekt: ‘Tenminste de helft van de 27 werken uit de Verenigde Staten werd via industriële fabrikanten gerealizeerd onder toezicht van de kunstenaars, hetzij op basis van modellen, hetzij op instrukties aan vaklui in “skulptuurfabrieken” gegeven.’
Wanneer de Amerikanen naast fabrieken van auto's, worsten, sigaretten en long rifles ook skulptuurfabrieken in werking hebben dan is het begrijpelijk dat de industriële skulptuur over heel de wereld gepropageerd wordt en dat er heel wat mensen brood zien in dat soort fabrikaat. En dan zal het niemand verwonderen dat de direkteur-generaal van General Motors Continental het voorzitterschap op zich nam van een speciaal komitee, dat de zeer hoge transportkosten betaalde voor de Amerikaanse inzendingen.
Anderzijds bieden zulke skulptuurfabrieken fantastische faciliteiten aan diegenen die er hun konstrukties willen laten uitvoeren. Het is