beide diagonaal op de sokkelplaat: waar is de voorkant van het beeld? De ongewone verhouding tussen beeld en voetstuk maakt dat je ze voortdurend van een andere kant wil zien, van achteren bijvoorbeeld, waar de holle kanten van de buisfragmenten een heel ander soort plastiek opleveren. Ook van nog enkele andere gezichtspunten wordt die moeite met plastische verrassingen beloond.
Ik houd het voor mogelijk, dat Niermeyer niet meer dan een Japans letterteken met deze plastiek heeft willen neerzetten, of mogelijk een Trigram uit het Boek der Veranderingen van Confucius. Maar gaandeweg ontdek ik in het bovenste buisfragment een kop, in de twee onderste een romp, in de halve cirkelschijf twee zeemansbenen. Er staat een ietwat brutale, altans weinig gêne vertonende persoonlijkheid op mijn bureau, een kordate meneer of mevrouw Buismans. Hij dringt zich niet op, maar is toch genoeg aanwezig om zijn tijdelijke verhuizing naar een andere plek te doen gevoelen als een gemis, Als ik het achter mijn tiepmasjien soms niet meer weet, vraag ik hem als vanzelf om raad.
Beelden waarin brokstukken afgedankte ijzerkultuur bijdragen tot de poëtische associatie van andere, veel moeilijker thuis te brengen en te benoemen werkelijkheden, heeft Niermeyer altijd gemaakt (mijn Buismans dateert van een half jaar terug) maar nooit in een zo overrompelende stoet van wonderlijke verschijningen als in de eerste vier jaar van zijn werkzaamheid. Als debutant, zo tegen 1960, kon hij toen aanknopen bij de betrekkelijke bloei die de schrootplastiek in die jaren beleefde. Maar die opleving, die slechts tot 1965 zou duren, had van doen met het ekspressionisme van de jaren vijftig: het gevecht met de weerbarstige materie, met zijn geur van zweet en tranen. Niermeyer gaat omzichtiger om met zijn materiaal, dat hij altans plastisch zoveel mogelijk in zijn eigen waarde laat en zelf laat spreken. En hij is geen ekspressionist, maar eerder een animist, een Sint-Franciskus van de afvalberg. Geen ding blijft dood, uit de meest onhandelbare brokken ijzer komt een levend wezen kijken, dierlijk of plantaardig, maar altijd meer dan een levenloos stuk materie alleen. Je zou, net als Adam met de dieren deed, moeten beginnen ze allemaal een naam te geven. Want de associaties blijven zwevend, zonder zich definitief te hechten aan een reeds benoemde werkelijkheid. Wat even op een voorbij scherende zeemeeuw lijkt wordt vanuit een iets
Theo Niermeyer.
andere hoek een science-fictionmonster of zomaar een wat rare bijzettafel op twee poten. De verschrikkelijke sneeuwman kan ook meneer Van Dijk van de overkant zijn, de zeven dwergen van Sneeuwwitje dansen in het rond tot er niets dan een kollier in beton-ijzer overblijft. Wat het meest aan zulke beelden verwondert, zeker als men er zo twintig bij elkaar ziet staan, is Niermeyers ongelooflijke plastische vindingrijkheid. Zijn schroom ten opzichte van zijn stukken schroot of ijzerafval belet hem niet om in de meest onooglijke aanleidingen een mogelijkheid te zien voor een plastiek en die mogelijkheid vervolgens nog waar te maken ook. Een fraai verweerd stuk plaatijzer afkomstig van een schip werd aan een korte zijde een eind ingezaagd en verbogen en op die verbogen einden op een sokkelplaat gezet; en er staat een beeld op poten dat niet alleen
Keizersnede door Theo Niermeyer.
‘persoonlijkheid’ bezit, maar daar ook als plastiek werkelijk blijft staan. De voorbij scherende zeemeeuw van zoëven bestaat uit niet meer dan een cirkelsegment met wat gaten hier en daar, dat horizontaal op twee stangen van betonijzer is gezet. Een konische, uit buigzaam metaalplaat gewikkelde vorm, met een kleine opening in de kompaktheid onderaan, behoeft slechts twee pootjes onderaan en een van voren wat omhoog krullende sokkelplaat en er komt een Mr. No-face uit onbekende streken aanglijden. Hij is een koekoeksjong in een familie die ook voor het overige geheel uit schapen met vijf poten en andere vreemde kostgangers lijkt te bestaan; desondanks blijft deze hele arke Noachs direkt herkenbaar als het produkt van dezelfde, poëtische fantazie.
Terwijl de eksotische fauna zich bleef vermenigvuldigen ontstond vanaf 1964 een reeks plastieken op eenzelfde plastisch en inhoudelijk tema, nl. dat van de stapeling. Stangen, buizen, stukken betonijzer, Hbalken, stukken onherleidbaar afval uit de staal-industrie, in gelijke stukken geknipt of gezaagd, werden soort bij soort ruggelings aan elkaar gelast in regelmatige reeksen en als een vertikale stapeling op een steel en een sokkelplaat gezet. De ritmes die ontstonden werden niet gesynkopeerd en naar boven toe niet in die zin begrensd, dat ze zich in de verbeelding van de kijker niet verder in de ruimte zouden kunnen voortzetten. De plastische werking van de Stapelingen moet bijna geheel komen van de elementen zelf. Hun doodnormale, vooraf gegeven of door het afknippen vanzelf verkregen rondingen, de vraag of ze hol zijn of massief, de plaats en de opeenvolging der lassingen worden opeens buitengewoon gewichtige gegevens die het beeld volledig