beeldende kunst
De menselijke figuur in de kunst (1910-1960).
Het portret kan zowel de weergave zijn van menselijke eigenaardigheden als de spiegel van emoties, van ideeën. In nog grotere mate is dat het geval met de menselijke figuur als uitgangspunt, als middel, als type. Zij kan benaderd worden als een architekturale, konstruktieve eenheid, als een totem of als een teken, als een koloristisch vuurwerk of als een omhulsel, waarachter zich wonderlijke werelden verschuilen, als een mysterie vol spanningen en tegenstellingen, als een organisch geheel, als draagster van zovele biologische en psychische gedaanteveranderingen, kortom, als de bron van nauwelijks te ramen mogelijkheden.
Maar, om het even hoe men deze menselijke figuur benadert, telkens opnieuw dienen plastische vraagstukken opgelost, dienen technische moeilijkheden uit de weg te worden geruimd en dient de kunstenaar zich te meten met het weerbarstige materiaal, waaraan hij zijn wil en zijn kijk opdringt.
Deze opsomming van mogelijkheden is beslist niet volledig, maar zij is voldoende om erop te wijzen, dat de benaderingsmogelijkheden van de menselijke figuur uitermate kunnen verschillen, al zijn de ontwikkelingslijnen en overgangen vaak moeilijker te herkennen dan bij andere tema's. Met gespannen verwachtingen zagen wij dan ook de opening tegemoet van De menselijke figuur in de kunst, 1910-1960, die weliswaar een rijke oogst heeft bijeengebracht, maar die toch in vele opzichten ontgoochelt.
Een kleine driehonderd werken van een tachtigtal artiesten samenbrengen in de nochtans ruime zalen van het Mechels Cultureel Centrum Burgemeester A. Spinoy is onbegonnen werk en wellicht de voornaamste oorzaak waarom deze tentoonstelling
Portret van Picasso door P. Gargallo.
zo een rommelige indruk maakt. Werken van internationaal erkende kunstenaars uit zo een rijke en veelzijdige periode verzamelen is, zelfs in de beperking, een reuzenwerk tot hetwelk alleen officiële instanties in staat zijn, geholpen door een groot aantal buitenlandse musea en verzamelaars. Men kan zich de afmattende voorbereidingen inderdaad nauwelijks voorstellen, de vele buitenlandse reizen en verblijven, de financiële inspanningen en risiko's, zoals het vervoer, de verzekering en het drukken van een geslaagde prestigekatalogus.
Toch zijn de heer Bafcop en zijn uitgebreide staf medewerkers hierin geslaagd en dat is reeds een grote verdienste op zichzelf. De archivaris-konservator van de Stad Mechelen kan er inderdaad trots op gaan, dat er in de vier zalen van het kulturele centrum verscheidene en enkele zelfs beroemde schilderijen en beeldhouwwerken met historische betekenis zijn verzameld.
Maar tevens is er een zeer grote
Vrouw met hoed door P. Picasso.
Portret van Igor Strawinsky door M. Marini.
keuze, die nauwelijks of niet een konfrontatie doorstaat, ook al zijn de werken met ‘geijkte’ namen ondertekend. En dat brengt ons meteen bij enkele minder lovende vaststellingen.
Zo is er wel een grafische afdeling (ook in de katalogus werden grafiek, beeldhouw- en schilderkunst afzonderlijk behandeld) maar schilderijen en beeldhouwwerken worden door elkaar getoond. Kan men dat op grond van organisatorische redenen aanvaarden, jammer genoeg is er van een kronologische of stilistische ordening geen sprake, zelfs niet wanneer een aantal werken van een zelfde artiest zijn ‘gerijd’. Daarenboven zijn de meeste beeldhouwwerken, waarvan, op enkele uitzonderingen na, het aantal en de kwaliteit alleen reeds een bezoek verantwoorden, meestal stiefmoederlijk behandeld. Zowel een groot aantal schilderijen als verscheidene merkwaardige beeldhouwwerken komen beslist niet tot hun recht. Zo werd bijv. een gevoelig portretje van Giacomo Manzu in een hoekje geduwd, als het ware platgedrukt door de aanwezigheid van een paar reuzenschilderijen waaronder een werk van Paul Delvaux uit 1929. (De eigenaar van dit laatste werk doet er trouwens goed aan de slechte vernislaag te verwijderen). Maar ook schilderijen ondergaan een zelfde lot, zoals bijv. een Chaim Soutine.
Weliswaar heeft men er aan gedacht werken van o.a. Paul Delvaux, René Magritte en Salvador Dali in elkaars aanwezigheid te brengen, maar dat neemt niet weg dat de meeste overgangen veeleer lukraak zijn. Een verfijnde George Grosz konfronteren met de barbaarse kracht van